- -
- 100%
- +
Luke glimlachte. “Waarvoor zou ik hem kunnen arresteren?”
Ed giegelde. De lift bleef maar omhooggaan.
“Man, wat ben ik moe. Ik zou net naar bed gaan toen Don me belde.”
“Ik weet het,” zei Luke. “Ik ook.”
Ed schudde zijn hoofd. “Ik heb dit dag-en-nacht werk al een tijdje niet meer gedaan. Ik mis het niet, moet ik zeggen.”
De lift bereikte de top. De liftdeuren maakten een zacht geluid bij het opengaan. Ze stapten de brede gang in. De vloer was een gepolijste stenen vloer. Direct voor hen, op ongeveer vijf meter afstand, stonden twee mannen. Het waren grote mannen in pak, met een donkere huidskleur. Misschien Perzisch, misschien een andere etniciteit. Ze blokkeerden een paar dubbele deuren. Luke kon het niet echt schelen.
“Het ziet ernaar uit dat de portier onze komst heeft aangekondigd.”
Een van de mannen in de gang zwaaide. “Stop! Ga terug. U mag hier niet komen.”
“Federale agenten,” zei Luke, terwijl hij en Ed richting de mannen liepen.
“Stop! U heeft geen jurisdictie. We weigeren u toegang te verlenen.”
“Ik neem aan dat ik mijn badge niet hoef te laten zien,” zei Luke.
“Inderdaad,” zei Ed. “Nergens voor nodig.”
“Op mijn teken, oké?”
“Oké.”
Luke wachtte een seconde.
“Nu.”
Ze waren een meter van de mannen verwijderd. Luke gaf zijn man de eerste stomp. Hij was verrast over hoe langzaam zijn eigen vuist bewoog. De man was een kop groter dan Luke en breed als een beer. Hij blokkeerde Luke’s stomp zonder probleem en greep Luke bij zijn pols. Hij was sterk. Hij trok Luke dichterbij.
Luke ramde zijn knie in het kruis van de kerel maar de man blokkeerde het met zijn been. Hij legde zijn grote hand rond de keel van Luke. Zijn vingers klemden het vast als de klauwen van een arend, gravend in het kwetsbare vlees.
Met zijn vrije hand, zijn linkerhand, duwde Luke zijn wijs- en middelvinger in de ogen van zijn tegenstander. Het was geen voltreffer maar het werkte. De man liet Luke los en stapte naar achteren. Zijn ogen traanden. Hij knipperde en schudde zijn hoofd. Toen glimlachte hij. Dit zou geen gemakkelijk gevecht worden.
Plotseling kwam Newsam uit het niets tevoorschijn, als een geest. Hij greep het hoofd van de man met beide handen vast en ramde het met enorm geweld tegen de muur aan. Sommige mensen ramden het hoofd van een tegenstander tegen de muur aan, Ed Newsam deed het alsof hij door de muur heen probeerde te komen met het hoofd als gereedschap.
Boem! Het gezicht van de man vertrok van de pijn.
Boem! Zijn kaak brak.
Boem! Zijn ogen rolden naar achter.
Luke haalde zijn hand op. “Ed! Genoeg. Ik denk dat hij nu wel buitenspel is. Laat hem zachtjes los. Deze vloeren zijn denk ik van marmer.”
Luke keek naar de andere bodyguard. Hij lag al onderuit op de grond met gesloten ogen, mond open, hoofd tegen de muur leunend. Ed had korte metten met beide gemaakt en ze uitgeschakeld. Luke had niet eens een schrammetje veroorzaakt.
Luke pakte een paar plastic kabelbinders uit zijn zak en knielde naast zijn man. Hij bond de handen en enkels van de man stevig vast, als een slachtdier. Uiteindelijk zou iemand de man bevrijden en als dat gebeurde dan zou hij voor een lange tijd geen gevoel in zijn voeten hebben.
Ed deed hetzelfde met zijn kerel.
“Je bent een beetje roestig, Luke,” zei hij.
“Ik? Nee joh, ik zou eigenlijk niet meer hoeven te vechten. Ze hadden mij aangenomen voor mijn hersens.” Hij voelde nog steeds de plek waar de man zijn hand om zijn keel had gezeten. Morgen zou het zeer doen.
Ed schudde zijn hoofd. “Ik was Delta Force, net als jij. Ik kwam twee jaar na de beruchte Stanley Militaire Buitenpostmissie in Nuristan erbij. Men sprak er toen nog steeds over. Hoe ze jullie daar hadden achtergelaten en dat jullie aangevallen werden. En de volgende ochtend waren er nog maar drie man aan het vechten. Jij was er een van, nietwaar?”
Luke kreunde. “Ik weet niets van het bestaan van…”
“Hou me niet voor de gek,” zei Ed. “Geclassificeerd of niet, ik ken het verhaal.”
Luke had geleerd om zijn leven in luchtdichte compartimenten te leiden. Hij sprak zelden over dit militaire buitenpostincident. Het leek zo lang geleden, in een verlaten hoek van Oost-Afghanistan, zo afgelegen dat het inzetten van een paar grondtroepen iets zou betekenen. Het was verleden tijd. Zelfs zijn vrouw wist er niets van.
Maar Ed was Delta, dus goed.
“Ja,” zei hij. “Ik was er. Slechte inlichtingen hadden ons daar geplaatst en het werd de ergste nacht van mijn leven.” Hij gebaarde naar de twee mannen op de grond.
“Dit lijkt op een aflevering van Happy Days in vergelijking met die nacht. We hadden negen goede mannen verloren. En net voor zonsopgang hadden we geen munitie meer.” Luke schudde zijn hoofd. “Het was hel. De meeste mannen waren dood. Behalve wij drie, wij overleefden. Ik weet niet of we er ooit echt overheen zijn gekomen. Martinez is vanaf zijn middel verlamd. Het laatste wat ik van Murphy heb gehoord is dat hij dakloos is en regelmatig opgenomen wordt in het psychiatrisch ziekenhuis voor veteranen.”
“En jij?”
“Ik heb tot de dag van vandaag nog nachtmerries hierover.”
Ed bond de polsen van zijn man vast . “Ik kende een jongen die er met de opruimingsdienst was nadat het gebied was ontruimd. Hij zei dat ze 167 lichamen telden, onze jongens niet meegerekend. Er waren 21 sterfgevallen door man-tegen-mangevechten binnen de omheining.”
Luke keek naar hem. “Waarom vertel je me dit?”
Ed haalde zijn schouders op. “Je bent een beetje roestig. Niets om je voor te schamen. En je mag dan slim zijn, je mag dan klein zijn, je bent ook een spierbal, net als ik.”
Luke lachte hard. “Oké, ik ben een beetje roestig maar wie noem je klein?” Hij lachte en keek op naar Eds enorme lichaam.
Ed lachte terug. Hij doorzocht de zakken van de man op de vloer. Binnen een paar seconden had hij gevonden wat hij zocht. Het was de sleutelkaart van het digitale slot dat aan de muur naast de dubbele deuren hing.
“Zullen we naar binnen gaan?”
“Na jou,” zei Ed.
Hoofdstuk 12
“Jullie mogen niet hier binnen komen!” schreeuwde de man. “Eruit! Uit mijn huis!”
Ze stonden in het midden van een grote open woonkamer. In de hoek stond een kleine witte vleugel, vlak bij de kamerhoge ramen met een spectaculair uitzicht. Het ochtendlicht scheen naar binnen. Dichtbij stond een moderne witte bank met bijpassende stoelen en een set koffietafeltjes, rondom een enorme flatscreentelevisie die aan de muur hing. Aan de muur daartegenover hing een groot schilderij van drie meter hoog met gekke vlekken en druppels in felle kleuren. Luke wist een klein beetje van kunst af en hij gokte dat dit een Jackson Pollock was.
“Ja, ja, dat hebben we al van de jongens op de gang gehoord,” zei Luke. “We mogen hier niet zijn en toch zijn we hier.”
De man was niet groot. Hij was klein en gedrongen. Hij droeg een dikke witte ochtendjas. Hij hield een groot geweer vast en de loop van het geweer was op hen gericht. Luke dacht dat het een oud Browning jachtgeweer was, waarschijnlijk geladen met .270 Winchester patronen. Dat ding zou een eland kunnen doden op vierhonderd meter afstand.
Luke liep naar de rechterkant van de kamer, Ed naar links. De man zwaaide het geweer heen en terug, onzeker op wie hij het zou richten.
“Ali Nassar?”
“En wie wil dat weten?”
“Mijn naam is Luke Stone. Dat is Ed Newsam. We zijn federale agenten.”
Luke en Ed omringden de man en kwamen steeds dichterbij.
“Ik ben een diplomaat verbonden aan de Verenigde Naties. U heeft hier geen jurisdictie.”
“We willen u alleen enkele vragen stellen.”
“Ik heb de politie gebeld. Ze kunnen elk moment hier zijn.”
“In dat geval zou ik het geweer wegleggen als ik u was. Luister, het is een oud geweer. Dat ding heeft een handvergrendeling. Als u op een van ons schiet dan heeft u nooit tijd genoeg om het volgende patroon te laden.”
“Dan schiet ik u neer en laat die andere leven.”
Hij draaide richting Luke. Luke bleef langs de muur lopen met zijn handen omhoog om te laten zien dat hij geen dreiging was. Hij had in zijn leven al zoveel geweren en pistolen op zich gericht gehad dat hij niet eens meer wist hoeveel. Toch, bij deze had hij geen goed gevoel. Ali Nassar leek geen goede schutter, maar als het hem lukte om te schieten dan zou hij een groot gat in iets veroorzaken.
“Als ik jou was dan zou ik die grote kerel kiezen. Want als je mij neerschiet dan is het de vraag wat hij met u zal doen. Ed mag mij.”
Nassar weifelde niet. “Nee, ik pak jou.”
Ed stond nu maar een paar meter achter de man. Binnen een seconde was hij bij hem. Hij schopte de loop van het geweer omhoog, net toen Nassar de trekker overhaalde.
BOEM! Er klonk een luide echo in de gesloten ruimte van het appartement. Het schot scheurde door het witte gips van het plafond.
In één beweging greep Ed het geweer, sloeg Nassar op zijn kaak en leidde hem naar een van de stoelen.
“Oké, zitten. Voorzichtig, alstublieft.”
Nassar was geschrokken door de klap. Het duurde enkele seconden voordat zijn ogen weer konden focussen. Hij hield een mollige hand tegen de rode zwelling op zijn kaak.
Ed liet Luke het geweer zien. “Wat denk je hiervan?” Het was decoratief, met een parelmoeren inleg en een gepolijste geweerloop. Waarschijnlijk had het net nog ergens aan de muur gehangen.
Luke richtte zijn aandacht tot de man in de stoel. Hij begon weer bij het begin.
“Ali Nassar?”
De man puilde zijn lip. Hij keek op dezelfde manier als zijn zoon Gunner toen die vier jaar oud was en boos.
Hij knikte. “Dat is wel duidelijk.”
Luke en Ed waren snel, ze verloren geen tijd.
“Jullie mogen mij dit niet aandoen,” zei Nassar.
Luke keek op zijn horloge. Het was zeven uur. De politie zou elk moment hier kunnen zijn. Ze hadden hem naar zijn kantoor gebracht, naast de woonkamer. Ze hadden zijn ochtendjas en slippers uitgetrokken en nu had hij nog slechts een strakke witte onderbroek aan. Zijn dikke buik stak naar voren, strak als een trommel. Ze hadden zijn handen en voeten aan de stoel vastgebonden met tiewraps.
In het kantoor stond een bureau met een ouderwetse computer erop. De processor bevond zich in een dikke metalen kist die aan de stenen vloer gemonteerd was. Er was geen duidelijk zichtbare opening, geen slot, geen deur, niets. Om bij de harde schijf te kunnen komen, zou een lasser de kist moeten openlassen. Daarvoor was er geen tijd.
Luke en Ed stonden over Nassar heen gebogen.
“U heeft een geheime rekening op de Royal Heritage Bank op het eiland Grand Cayman,” zei Luke. “Op 3 maart maakte u een bedrag over van $ 250.000 naar de rekening van Ken Bryant. Ken Bryant werd gisternacht gewurgd in een appartement in Harlem.”
“Ik heb geen idee waar je het over hebt.”
“Je bent de werkgever van een man genaamd Ibrahim Abdulraman, die vanochtend overleed in het subsouterrain van het Center Medical Center. Hij stierf aan een kogel door zijn hoofd terwijl hij radioactief afval aan het stelen was.”
Een flits van herkenning kwam over Nassars gezicht.
“Ik ken deze man niet.”
Luke haalde diep adem. Normaal zou hij uren de tijd hebben om een verdachte als deze te kunnen uithoren. Maar vandaag had hij maar enkele minuten. Dat betekende dat hij een klein beetje vals moest spelen.
“Waarom is uw computer aan de vloer verankerd?”
Nassar haalde zijn schouders op. Hij begon zijn zelfvertrouwen terug te krijgen. Luke kon het bijna zien terugvloeien in zijn gezicht. Deze man geloofde in zichzelf. Hij dacht dat hij hen kon omzeilen.
“Daarop staat een grote hoeveelheid vertrouwelijk materiaal. Ik heb klanten met zaken waarbij het belangrijk is om het intellectueel eigendom te beschermen. Ik ben ook, zoals ik al zei, een diplomaat verbonden aan de Verenigde Naties. Ik krijg van tijd tot tijd informatie die, hoe moet ik dat zeggen? Geclassificeerd is. Ik bekleed deze posities omdat ik bekend sta om mijn discretie.”
“Dat mag wel zo zijn,” zei Luke. “Maar je zult me toch het wachtwoord moeten geven zodat ik zelf een kijkje kan nemen.”
“Ik ben bang dat dat niet mogelijk is.”
Achter Nassar lachte Ed. Het leek op een grom.
“U zult verrast zijn over wat er mogelijk is,” zei Luke. “Het is een feit dat we toegang krijgen tot die computer. En jij gaat ons het wachtwoord geven. Op de makkelijke manier of op de moeilijke. De keuze is aan u.”
“Jullie gaan me niets doen,” zei Nassar. “Jullie zitten hierdoor nu al diep in de problemen.”
Luke keek naar Ed. Ed ging op zijn hurken aan Nassars rechterkant zitten. Hij nam Nassars rechterhand in zijn twee krachtige handen. Luke en Ed hadden elkaar die avond laat voor het eerst ontmoet, maar hun samenwerking had al geen mondelinge communicatie meer nodig. Het was alsof ze elkaars gedachten konden lezen. Luke had dit eerder meegemaakt, normaliter met de jongens in speciale eenheden zoals Delta. Maar normaal gesproken duurde het langer om die relatie op te bouwen.
“Speel je piano?” vroeg Luke.
Nassar knikte. “Ik ben geoefend in klassieke muziek. Als kind was ik concertpianist. Ik speel nog steeds voor de lol.”
Luke bukte zich totdat hij op ooghoogte was met Nassar.
“Zo meteen gaat Ed één voor één uw vingers breken. Dat zal het moeilijk maken om nog piano te spelen. En het zal waarschijnlijk meer pijn doen dan u gewend bent.”
“Dat waagt u niet.”
“De eerste keer tel ik tot drie. Dat geeft u nog enkele seconden om na te denken wat u wilt doen. In tegenstelling tot u, waarschuwen wij mensen voordat we ze pijn doen. Wij stelen geen radioactief materiaal met het doel om miljoenen onschuldige mensen te doden. U komt er verdomd makkelijk vanaf in vergelijking met wat u anderen aandoet. Maar na de eerste keer komen er geen waarschuwingen meer. Dan kijk ik gewoon naar Ed en hij zal dan de ene na de andere vinger breken. Begrepen?”
“Ik zal ervoor zorgen dat je je baan verliest,” zei Nassar.
“Eén.”
“Je bent maar een kleine zielige man zonder macht. Je zult er spijt van krijgen dat je hier ooit gekomen bent.”
“Twee.”
“Waag het niet!”
“Drie.”
Ed brak Nassars pink bij de tweede knokkel. Hij deed het snel, zonder veel moeite.
Luke hoorde het kraken, net voordat Nassar begon te gillen. De pink boog naar de zijkant. Het zag er bijna obsceen uit hoe het daar hing.
Luke legde zijn hand onder Nassars kin en duwde zijn gezicht omhoog. Nassars tanden knarsten. Zijn gezicht was rood en zijn adem stokte. Maar zijn ogen waren hard.
“Dat was alleen maar je pink,” zei Luke. “De volgende vinger is je duim. Duimen doen veel meer pijn dan pinkies. Duimen zijn ook belangrijker.”
“Jullie zijn beesten. Ik zeg niets.”
Luke keek naar Ed. Eds gezicht was hard. Hij haalde zijn schouders op en brak de duim. Dit keer maakte het een luid knakkend geluid.
Luke stond op en liet de man een tijdje gillen. Het geluid was oorverdovend. Hij kon het door het hele appartement horen echoën, net als in een horrorfilm. Misschien moesten ze in de keuken een handdoek halen om als mondprop te gebruiken.
Hij liep heen en weer door de kamer. Hij hield niet van dit soort dingen. Het was marteling, dat zag hij in. Maar zijn vingers zouden uiteindelijk genezen. Als een vuile bom in de metro zou afgaan dan zouden veel mensen hun leven verliezen. Degenen die het overlevenden zouden ziek worden. Niemand zou ooit helemaal genezen. Als je die twee opties tegen elkaar afwoog, dan was de keuze eenvoudig.
Nassar huilde nu. Helder slijm liep uit zijn ene neusgat. Hij ademde als een gek. Het klonk als hè- hè- hè- hè.
“Kijk naar me,” zei Luke.
De man deed wat Luke vroeg. Zijn ogen waren niet meer hard.
“Ik merk dat de duim het gewenste effect had. Dus we zullen nu de linkerduim nemen. Daarna beginnen we met je tanden. Ed?”
Ed liep naar de linkerkant.
“Kahlil Gibran,” hijgde Nassar.
“Wat zegt u? Ik hoorde u niet.”
“Kahlil liggend streepje Gibran. Dat is het wachtwoord.”
“Zoals de schrijver?” vroeg Luke.
“Ja.”
“En wat betekent het om met liefde te werken?” zei Ed, Gibran citerend.
Luke glimlachte. “Het is een kleed te weven met de draden van je eigen hart, zelfs alsof je geliefde dat kleed zou dragen.” We hebben dat ook thuis op de wc hangen. Ik ben gek op dat soort dingen. Ik denk dat we gewoon drie onverbeterlijke romantici zijn.”
Luke liep naar de computer en haalde zijn vinger over het touchpad. Het wachtwoordvenster verscheen op het scherm. Hij typte de woorden in.
Kahlil_Gibran
Het bureaublad verscheen. De achtergrond was een foto van met sneeuw bedekte bergen en groene weiden op de voorgrond.
“Het ziet ernaar uit dat we binnen zijn. Bedankt, Ali.”
Luke haalde een externe harde schijf die hij van Swann had gekregen uit de zak van zijn cargobroek. Hij stopte het in de USB-poort. De externe harde schijf had een enorme opslagcapaciteit. Het zou zonder problemen de gehele computer van de man kunnen downloaden. Het ontcijferen van mogelijke coderingen zou van later zorg zijn.
Hij begon met de bestandsoverdracht. Op het scherm was een horizontale balk te zien. De balk begon vanaf links vol te lopen met een groene kleur. Drie procent groen, vier procent, vijf. Onder de balk verscheen een stroom aan bestandnamen die verdwenen zodra ze gekopieerd waren naar de externe schijf.
Acht procent. Negen procent.
In de woonkamer was plotseling veel commotie. De voordeuren werden opengegooid.
“Politie!” schreeuwde iemand. “Leg je wapens neer! Op de grond!” Ze liepen door het appartement, gooiden voorwerpen omver en braken door deuren. Het klonk alsof het een grote groep was. Elk moment zouden ze het kantoor binnenstormen.
“Politie! Neer! Neer! Op de grond!”
Luke keek naar de horizontale balk. Het leek te blijven hangen op twaalf procent.
Nassar staarde naar Luke. Zijn oogleden hingen zwaar en zijn ogen zaten vol tranen. Zijn lippen trilden. Zijn gezicht was rood en zijn bijna blote lichaam compleet bezweet. Nu was hij niet meer zo arrogant.
Hoofdstuk 13
07:05 uur
Baltimore, Maryland – ten zuiden van Fort McHenry Tunnel
Eldrick Thomas werd wakker uit een droom. In de droom bevond hij zich in een kleine hut hoog in de bergen. De lucht was schoon en koud. Hij wist dat hij aan het dromen was omdat hij nog nooit in een berghut was geweest. Er was een stenen open haard waarin een vuur brandde. Het vuur was warm en hij hield zijn handen voor de vlammen. In de kamer ernaast kon hij zijn oma een oude psalm horen zingen. Ze had een prachtige stem.
Hij opende zijn ogen voor het daglicht.
Hij had veel pijn. Hij raakte zijn borst. Het was plakkerig van het bloed maar de pistoolschoten hadden hem niet gedood. Hij was ziek van de radioactieve straling. Dat herinnerde hij zich. Hij keek om zich heen. Hij lag in een modderpoel en was omringd door dichte struiken. Links van hem zag hij water, een rivier of een soort haven. Hij kon ook een snelweg ergens dichtbij horen.
Ezatullah had hem tot hier achtervolgd. Maar dat was een hele tijd geleden. Ezatullah was waarschijnlijk allang vertrokken.
“Kom op, man,” piepte hij. “Je moet je bewegen.” Het zou te gemakkelijk zijn om daar te blijven liggen. Maar als hij dat deed dan zou hij daar sterven. Hij wilde nog niet sterven. Hij wilde ook geen jihadi meer zijn. Hij wilde gewoon leven. Zelfs als dat voor de rest van zijn leven in een gevangenis was, dat zou oké zijn. Gevangenis was oké. Hij had er veel tijd doorgebracht. Het was niet zo slecht als men beweerde.
Hij probeerde op te staan maar hij kon zijn benen niet voelen. Ze waren gewoon weg. Hij rolde op zijn buik. Pijn schoot door hem heen als een elektrische schok. Hij vertrok naar een donkere plaats. De tijd tikte voorbij. Na een tijdje kwam hij weer bij. Hij was er nog.
Hij begon te kruipen, zijn handen grepen het zand en de modder om zich vooruit te kunnen trekken. Hij trok zichzelf omhoog, een hoge heuvel op. De heuvel waar hij gisternacht vallend vanaf gerold was. De heuvel die waarschijnlijk zijn leven gered had. Hij huilde van de pijn maar hij bleef doorgaan. De pijn kon hem niet schelen, hij probeerde alleen die heuvel op te komen.
Een lange tijd ging voorbij. Hij lag met zijn gezicht in de modder. De bosjes waren minder dicht. Hij keek weer rond. Hij was nu boven de rivier. Het gat in het hek was recht voor zijn neus. Hij kroop ernaar toe.
Toen hij zichzelf erdoorheen trok, kwam hij vast te zitten aan de onderkant. Hij schreeuwde het uit van de pijn.
Twee oude zwarte mannen zaten op witte emmers, niet al te ver weg. Eldrick zag ze met een surrealistische helderheid. Hij had nog nooit iemand zo duidelijk gezien. Ze hadden vishengels, een kist met visgerei en een grote witte emmer. Ze hadden ook een grote blauwe koelbox op wielen bij zich. Ze hadden witte papieren zakken en ontbijtmaaltijden in piepschuimverpakkingen van McDonalds. Achter hen stond een oude roestige Oldsmobile. Zij hadden een perfect leven.
God, laat me alstublieft een van hen zijn.
Toen hij schreeuwde, renden de mannen naar hem toe.
“Raak me niet aan!” riep hij. “Ik ben besmettelijk.”
Hoofdstuk 14
7:09 uur
Het Witte Huis – Washington DC
Thomas Hayes, de president van de Verenigde Staten, stond in broek en overhemd achter het aanrecht in de familiekeuken van het Witte Huis. Hij pelde een banaan en wachtte op het koffiezetapparaat. Wanneer hij alleen was dan gaf hij er de voorkeur aan om stilletjes in de keuken een simpel ontbijt te maken. Hij had zijn das nog niet eens omgedaan. En hij liep op blote voeten. Hij werd gekweld door donkere gedachten.
Deze mensen eten me levend op.
Die gedachte was onwelkom in zijn hoofd maar dook steeds vaker op. Er was ooit een tijd geweest dat hij de meest optimistische persoon was die hij kende. Zolang hij zich kon herinneren was hij een top-presteerder geweest, waar hij zich ook bevond. Als valedictorian hield hij de afscheidsrede op de middelbare school, hij was captain van het roeiteam, voorzitter van het studentenkoor. Hij studeerde summa cum laude af aan zowel Yale als Stanford. Was een geleerde aan Fulbright. President van de senaat van Pennsylvania. En gouverneur van Pennsylvania.
Hij had altijd geloofd dat hij de juiste oplossing voor elk probleem had. Hij had altijd geloofd in de kracht van zijn eigen leiderschap. En bovendien had hij altijd geloofd in de intrinsieke goedheid van de mens. Maar in deze dingen geloofde hij allang niet meer. Vijf jaar als president hadden dat optimisme uit hem geslagen.
Hij kon de lange uren aan. Hij kon omgaan met de verschillende afdelingen en de enorme bureaucratie. Tot voor kort stond hij op goede voet met het Pentagon. Hij kon leven met de Geheime Dienst, die hem vierentwintig uur per dag omringde en elk aspect van zijn leven binnendrong.
Hij kon zelfs omgaan met de media en de smakeloze manier waarop ze hem aanvielen. Hij kon leven met het feit dat ze de spot dreven met zijn zogenaamde “country club-opvoeding” en hoe hij een “limousine-liberaal” werd genoemd omdat hij van een rijke familie afstamde. Het probleem was niet de media.
Het probleem was het Huis van Afgevaardigden. Zij waren onvolwassen, achterlijk en sadistisch. Ze waren een bende vandalen, vastbesloten om hem beetje bij beetje te ontmantelen en weg te jagen. Het was alsof het Huis een studentenraad was van een brugklas waarin de leerlingen de ergste jeugddelinquenten tot afgevaardigden hadden gekozen.
De normale Republikeinen waren een horde middeleeuwse barbaren en de leden van de zogenaamde Tea Party waren bommengooiende anarchisten. Ondertussen, dichter bij huis, was de fractievoorzitter van de minderheid duidelijk over het feit dat hij zelf een oog had op de positie in de Ovale kamer. Hij had het niet onder stoelen of banken gestoken dat hij de huidige president voor de bus zou duwen als dat nodig was. De Blauwe Hond Democraten waren verraders met twee gezichten: het ene moment blij om met alle landsbroeders om te gaan, het andere moment blanke boze mannen die razend tekeer gingen over Arabieren en immigranten en de criminaliteit in de binnensteden. Elke ochtend werd Thomas Hayes wakker, zeker van het feit dat zijn vriendenkring met de dag kleiner werd.
“Ben je er nog, Thomas?”
Hayes keek op.
David Halstram, zijn stafchef , stond tegenover hem, volledig aangekleed. Zoals altijd was hij kwiek, vol energie en leven, klaar om de strijd aan te gaan en hunkerend naar meer. David was 34 jaar oud, hij had deze positie pas negen maanden. Geef het wat tijd.