- -
- 100%
- +
‘Dankuwel, mevrouw O’Donoghue, maar we lopen liever!’ riep Madison. ‘Op de terugweg misschien!’
‘Ik zal naar jullie uitkijken!’ beloofde de dame met een glimlach en reed door.
Maddie legde uit dat zij en haar man landinwaarts woonden, op een ecologisch boerenbedrijf.
‘En ze hebben een winkel in het dorp waar ze hun producten verkopen’, vertelde ze. ‘Soms hebben ze ook zelfgemaakte karamel.’
‘Daar gaan we dan zeker een kijkje nemen’, beloofde Cassie.
‘Haar kinderen hebben geluk gehad,’ zei Madison, ‘ze zitten op een kostschool in Cornwall. Ik wou dat ik daar ook zat.’
Cassie keek verbaasd. Waarom wou Madison afscheid nemen van haar luxeleventje hier? Of was ze zo onzeker geworden door alles, dat ze behoefte had aan meer mensen om zich heen?
‘Ben je niet gelukkig op je huidige school?’
‘Oh, ja hoor, die is prima,’ luidde het antwoord, ‘behalve dan dat ik huiswerk moet maken.’
Cassie was blij dat er niet een verborgen probleem was, zoals pesterij of zo.
De winkels waren net zo snoezig als ze gehoopt had. Enkele verkochten hengelsportartikelen, warme kleding en andere sportieve spullen. Omdat ze koude handen had gekregen op de veranda gisterenavond, probeerde ze een paar modieuze handschoenen aan. Maar daar ze krap bij kas zat, hoopte ze ergens anders goedkopere te vinden. De geur van versgebakken brood deed hen oversteken naar een bakkerswinkel. Na ampel beraad kochten ze een zuurdesembrood en een pecantaart voor thuis.
De snoepwinkel was vandaag de domper op de feestvreugde. Toen Madison geestdriftig naar de winkel rende, bleef ze opeens teleurgesteld staan. De winkel was gesloten, met een handgeschreven mededeling achter het raam geplakt.
‘Waarde klanten! We zijn er niet vanwege een familiefeest. We zijn dinsdag weer open.’
Madison zuchtte bedroefd.
‘Hun dochter neemt de zaken meestal waar wanneer ze er niet zijn. Maar die is natuurlijk ook naar dat stomme feest.’
‘Ik denk ’t. Kop op! We komen volgende week gewoon terug.’
‘Dat duurt nog zo lang!’ droop Madison met gebogen hoofd af.
Cassie had niet alleen met haar te doen, maar ook met zichzelf. Ze wilde zo graag dat dit uitstapje een succes werd. Ze had zich Ryans blije gezicht al voorgesteld als ze hem vertelden wat een lol ze gehad hadden, en ook zijn dankbaarheid. Plus wellicht een complimentje?
‘We komen volgende week terug’, herhaalde ze, hoewel ze wist dat dit een schrale troost was voor een negenjarige die zich verheugd had op een wandelstok met pepermuntsmaak.
‘En we komen in een andere winkel misschien nog snoepgoed tegen’, voegde ze eraan toe.
‘Kom op, Maddie,’ zei Dylan ongedurig. Hij greep haar hand en trok haar mee. Verderop zag Cassie de winkel waarvan Madison gesproken had, waar de producten verkocht werden van de dame die hun een lift aangeboden had.
‘Hier nog even kijken,’ zei ze, ‘en dan gaan we nadenken over waar we zullen gaan eten.’
Met het oog op gezond eten en snoepgoed kocht Cassie een paar zakken groente, wat peren en een beetje gedroogd fruit.
‘Mogen we kastanjes?’ vroeg Madison. ‘Ze zijn zo lekker, geroosterd boven een vuurtje. Wij hebben dat vorige winter nog gedaan, met m’n moeder.’
Dat was de eerste keer dat een van hen die ter sprake bracht en Cassie keek gespannen naar Madison of de herinnering haar verdrietig maakte. Misschien was het een onbewust signaal geweest; dat ze over de scheiding wou praten bijvoorbeeld. Tot Cassies opluchting scheen het meisje evenwel volkomen op haar gemak.
‘Maar natuurlijk’ zei Cassie en vulde een zak met kastanjes. ‘Wat een goed idee, zeg!’
‘Kijk, daar zijn de karameltoffees!’
Madison leek haar moeder alweer glad vergeten. Maar door haar moeder te noemen had ze wel het ijs gebroken en de weg vrijgemaakt om het onderwerp later eens ter sprake te brengen. Cassie zou bedacht zijn op signalen in die richting. Ze wilde echt alle kansen waarnemen om de kinderen door deze moeilijke periode heen te helpen. Ze zette de volle zakken op de toonbank, tussen de kassa en het snoepgoed in.
‘Wat willen jullie hebben, Dylan en Madison?’
‘Een suikerappel, graag. En toffees. En een zuurstok’, zei Madison.
‘Een suikerappel, twee zuurstokken, toffees en Turks fruit’, zei Dylan.
‘Ik denk dat twee dingen meer dan genoeg is. Anders heb je straks geen trek meer in eten’, besliste Cassie in het besef dat een teveel aan zoetigheid in dit gezin uit den boze was.
Ze pakte twee suikerappels en twee zakjes met toffees van de toonbank.
‘Denken jullie dat hier iets bij is wat je vader zou lusten?’ En ze voelde zich warm worden van binnen toen ze over hem begon.
‘Hij is gek op noten’, zei Madison en ze wees op cashewnoten. ‘Die heeft hij het liefst.’
Cassie deed een zakje bij de boodschappen en wilde afrekenen.
‘Goedemiddag’, begroette ze de winkeljuffrouw, een ronde blonde met een naambordje waarop ‘Tina’ stond.
Tina glimlachte vriendelijk en noemde Maddie bij naam.
‘Hallo, Madison. Hoe gaat het met je vader? Is hij al ontslagen uit het ziekenhuis?’
Cassie keek beduusd naar Madison. Was dit iets wat voor haar verzwegen was? Madison scheen evenwel net zo beduusd.
‘Hij lag helemaal niet in het ziekenhuis.’
‘Oh, neem me niet kwalijk, dan heb ik dat verkeerd begrepen. Laatst vertelde hij me… "
Maar Madison liet haar niet uitspreken en keek de kassière met een eigenaardige blik aan terwijl die de boodschappen aansloeg.
‘Je bent dik geworden.’
Versteld door de botheid van de opmerking voelde Cassie zich net zo rood worden als Tina.
‘Is dat zo?’ stamelde Tina, bijna verontschuldigend.
‘Ja, dat is zo.’
Cassie zag de verslagenheid bij haar. Wat mankeerde Madison? Had dat kind nooit geleerd dat ze zulke dingen niet kon zeggen? Was ze nog te klein om te snappen hoe kwetsend dat was? Ze begreep dat verontschuldigingen niets meer aan de situatie zouden veranderen; het leed was al geschied. Ze nam haar wisselgeld en werkte het kleine meisje haastig de deur uit, voor ze nog meer gemene dingen ging zeggen.
‘Dat is niet lief, om mensen dik te noemen’, zei ze, toen ze buiten gehoorsafstand waren.
‘Hoezo?’ vroeg Madison. ‘Het is de waarheid. Ze is veel dikker dan de laatste keer dat we haar zagen. Dat was in augustus, in de zomervakantie.’
‘Het is nou eenmaal beter om helemaal niets te zeggen als zulke dingen je opvallen, vooral wanneer er andere mensen bij zijn. Ze kan wel een… eh, een schildklieraandoening hebben of zo. Of ze kan medicijnen slikken die dik maken, zoals cortisonen. Of ze kan in verwachting zijn en niet willen dat iemand het al weet.’
Ze keek of Dylan, die links van haar liep, oplette. Maar Dylan liep te rommelen in zijn jaszak en scheen met heel andere dingen bezig. Madison trok een rimpel terwijl ze de zaak overdacht.
‘Oké,’ zei ze, ‘ik zal eraan denken de volgende keer.’
Cassie slaakte een zucht van verlichting dat haar uitleg effect leek te hebben gehad.
‘Wil je een suikerappel?’
Ze gaf een appel aan Maddie, die hem meteen in haar zak stak. Ze gaf de andere aan Dylan, die hem afsloeg.
Cassie was met stomheid geslagen toen ze zag, dat hij doodleuk een zuurstok uit de winkel die ze net verlaten hadden, liep uit te pakken.
‘Dylan!’ bracht ze uit.
‘Hè, nee! Ik wilde er ook zo een’, begon Madison te jeremiëren.
‘Ik heb er een voor je.’ Dylan graaide in zijn jaszak en haalde tot Cassies ontzetting nog een stuk of wat tevoorschijn.
‘Pak aan’, zei hij.
‘Dylan!’
Cassie hapte plotseling naar adem en haar stem sloeg over van verontwaardiging. Er schoot van alles door haar hoofd terwijl ze moeite had om te bevatten wat hier gebeurd was. Was er misschien een andere uitleg mogelijk? Had ze iets over het hoofd gezien? Maar, nee, het was domweg onmogelijk dat Dylan het snoep gekocht kon hebben. Na het beledigende commentaar van Madison had ze hen meteen de deur uitgebonjourd. Dylan had geen tijd gehad om te betalen, temeer daar de dikke dame niet erg bedreven was in het bedienen van de ouderwetse kassa.
‘Wat is er?’ vroeg hij.
En Cassie voelde een rilling toen ze geen enkele emotie in zijn staalblauwe ogen las.
‘Ik… eh, ik meen dat je daar niet voor betaald hebt.’
‘Ik heb helemaal niets betaald’, zei hij onbekommerd.
Cassie staarde hem aan, tot op het bot geschokt.
Dylan had zojuist ruiterlijk toegegeven dat hij winkeldiefstal gepleegd had.
Het zou nooit ofte nimmer in haar opgekomen zijn dat Ryans zoon tot zoiets in staat was. Dit ging haar niveau van expertise ver te boven en ze had geen flauw benul hoe ze moest reageren. Haar beeld van ideaal gezinnetje, waarin ze een heilig geloof gehad had, lag meteen in scherven. Hoe had ze zich zo kunnen vergissen? Ryans zoon had zojuist een misdaad begaan. Erger nog, hij toonde geen enkel berouw of spijt. Hij leek zich niet eens bewust van de enormiteit van zijn daad. Hij keek haar kalm en onbezorgd aan.
HOOFDSTUK ZES
Terwijl Cassie als aan de grond genageld bleef staan, geen benul hoe ze dit ging aanpakken, bleek Madison haar oordeel al klaar te hebben.
‘Ik eet geen gestolen waar’, kondigde ze aan. ‘Je mag hem terug hebben.’
Ze stak Dylan de zuurstok toe.
‘Waarom geef je hem terug? Ik heb hem juist voor jou gepikt omdat je er zo graag een wou en de eerste winkel dicht was. En zonet was Cassie te krenterig om er een voor je te kopen.’
Dylan klonk beledigd, alsof hij als redder in de nood een pluim verwacht had.
‘Dat kan wel zijn, maar ik wil niet eentje die gestolen is.’
Nadat ze hem het ding in de hand gedrukt had, sloeg ze eigenwijs de armen stijf over elkaar.
‘Als je hem niet wilt… Ik vraag het je niet nog eens.’
‘Ik zei toch nee.’
Met opgeheven hoofd liep Madison weg.
‘Je bent voor me of je bent tegen me; je weet wat mamma altijd zegt’, riep Dylan haar na. Cassie vond het raar, dat hun moeder nu alweer ter sprake kwam. Tegelijkertijd voelde ze aan, dat dit meer was dan zomaar een loos dreigement.
‘Oké, nu is het mooi geweest met jullie!’
Met een paar schreden had ze Madison ingehaald, pakte haar bij de arm en bracht haar terug, zodat ze met z’n drieën met de koppen tegenover elkaar op de stoep met kinderkopjes stonden. Het klamme zweet brak haar uit; de zaak begon gierend uit de klauwen te lopen. De kinderen waren gaan kibbelen terwijl zijzelf nog niet eens aan de crux van de zaak toegekomen was. Want, of ze nou vol trauma’s en onverwerkte emoties zaten of niet, diefstal was een misdaad. Cassie was des temeer ontdaan omdat het hier een winkel van een goede kennis van de familie betrof. De eigenaresse had hun onderweg hiernaartoe notabene een lift aangeboden! Je steelt gewoon niet van iemand die je een lift aanbiedt…
Hè?
Nou ja, je steelt überhaupt niet natuurlijk, van niemand. Maar al helemaal niet van een dame die je zo onbaatzuchtig heeft willen helpen. En op dezelfde dag nog wel.
‘Laten we even gaan zitten.’
Links was een theehuis dat vol zat. Maar ze zag een echtpaar opstaan van een tafeltje en duwde de kinderen voor zich uit naar de ingang. Even later zaten ze in het behaaglijke interieur, dat verrukkelijk geurde naar verse koffie en feuilletee met roomboter. Cassie keek met strakke blik op de kaart en voelde zich verloren. Omdat met iedere minuut die verstreek, het de kinderen duidelijker werd dat ze geen notie had van hoe ze dit varkentje zou wassen.
Idealiter, bedacht ze, zou ze Dylan moeten verplichten om naar de winkel terug te gaan teneinde te betalen voor wat hij weggenomen had. Maar, wat als hij zou weigeren dat te doen? Ze had bovendien geen idee welke straf er in dit land stond op winkeldiefstal. Hij kon gedonder krijgen als het bijvoorbeeld winkelbeleid was, dat te allen tijde de politie ingeschakeld werd.
Toen schoot de sequentie van de gebeurtenissen Cassie te binnen en bedacht ze dat er nog een andere invalshoek bestond. Ze wist nog dat Madison het roosteren van kastanjes met hun moeder te berde gebracht had, voordat Dylan het snoep pikte. Mogelijkerwijs had deze in zichzelf gekeerde jongen de woorden van zijn zusje gehoord en was daardoor opnieuw geconfronteerd met de traumatische ervaring die ze gehad hadden. Hij zou de onverwerkte gevoelens over de scheiding heel goed afgereageerd kunnen hebben, door opzettelijk iets laakbaars te doen. Hoe vaker ze deze lezing van het gebeurde herkauwde, des te aannemelijker kwam ze haar voor. In dat geval kon ze de zaak beter van de begripvolle kant benaderen.
Ze sloeg Dylan een moment gade. Hij bladerde ogenschijnlijk zorgeloos door de menukaart. Madison scheen haar boosheid ook goeddeels vergeten. Door het gestolen goed te weigeren en Dylan de waarheid te zeggen was de zaak voor haar afgedaan. Madison ging volledig op in de beschrijvingen van de verschillende smaken milkshakes.
‘Oké, Dylan,’ begon Cassie, ‘geef hier wat je weggenomen hebt! Maak je zakken leeg!’
Dylan spitte in zijn jaszak en haalde vier zuurstokken en een zakje Turks fruit voor de dag. Cassie monsterde de geringe vangst; de diefstal ging de landelijke pers beslist niet halen. Dát hij het gedaan had, was het probleem hier. Plus het feit dat hij zijn fout niet inzag.
‘Ik neem deze spullen in beslag omdat het verkeerd is om iets zonder betalen weg te nemen. Die winkelmevrouw kan in moeilijkheden komen door het verschil dat ontstaat tussen het bedrag in kas en de winkelvoorraad. En jij had in nog grotere moeilijkheden kunnen komen. Al dit soort winkels heeft bewakingscamera’s. Begrijp je dat?’
‘Ja’, zei hij verveeld.
‘Ik moet dit aan je vader vertellen. En we zullen wel zien wat hij vindt dat er moet gebeuren. Doe dit alsjeblieft nooit weer, ongeacht hoe graag je je zusje wilt helpen of hoe onrechtvaardig je het bestaan ook vindt, of hoe van streek je bent door gezinsperikelen. Het kan ernstige gevolgen hebben. Begrijp je dat?’
Ze pakte het snoepgoed op en borg het in haar tas. Ze keek naar de kinderen tegenover haar en zag dat Madison, die helemaal geen reprimande nodig had, veel bezorgder keek dan Dylan. Dylan keek Cassie bevreemd aan. Hij knikte en ze hield het er maar op dat dit voor nu alles was wat ze mocht verwachten. Ze had gedaan wat ze doen kon. Verder kon ze alleen Ryan inlichten en de zaak aan hem overlaten.
‘Heb je een lekkere milkshake gevonden, Madison?’ vroeg ze.
‘Met chocoladesmaak zit je altijd goed’, adviseerde Dylan.
Daarmee was de spanning gebroken en leek het alsof er niets gebeurd was. Cassie was onnoemelijk opgelucht dat ze de kwestie geregeld had. Ze merkte dat haar handen trilden en hield ze onder tafel, zodat de kinderen het niet zouden zien. Ze ging confrontaties normaliter uit de weg omdat ze haar herinnerden aan de tijd waarin ze een machteloze pion in zulke situaties placht te zijn. Soms kwamen er flarden van herinneringen bij haar boven, aan taferelen met luid gekrijs en blinde woede, en servies dat stukgegooid werd. Angstig weggekropen had ze vaak de rondvliegende scherven tegen haar armen en gezicht gevoeld. Als men haar de keus gaf, kroop ze bij onenigheid nog weg, daadwerkelijk of alleen mentaal. Ze voelde het als een overwinning op zichzelf, dat ze de koe nu bij de hoorns gevat had, kalm maar gedecideerd, en dat de dag niet op een volledige ramp uitgelopen was. De theehuishoudster kwam gehaast aangelopen om de bestelling op te nemen. Cassie realiseerde zich eens temeer hoe klein het dorp was, want zij bleek de familie ook te kennen.
‘Hallo, Dylan. Hallo, Madison. Hoe gaat het met jullie ouders?’
Cassie huiverde. Ze begreep dat de dame niet bekend was met de laatste ontwikkelingen en Cassie had niet aan Ryan gevraagd wat ze in zulke gevallen moest zeggen. Terwijl zij nog zocht naar de juiste woorden, redde Dylan de situatie.
‘Uitstekend, Martha. Dankjewel.’
Cassie was Dylan dankbaar voor het korte antwoord, hoewel ze zich erover verwonderde hoe normaal hij geklonken had. Ze zou eerder verwacht hebben dat hij en Madison van streek zouden raken wanneer hun ouders ter sprake gebracht werden. Had Ryan hun gevraagd het maar zo te laten als mensen niet op de hoogte waren? Dat zou het zijn, besloot ze, temeer daar de dame het druk had en de vraag hier te lande vermoedelijk slechts een beleefdheidsvorm was.
‘Hallo, Martha,’ zei ze, ‘ik ben Cassie Vale.’
‘Dat klinkt Amerikaans. Werk je voor meneer en mevrouw Ellis?’
Ze huiverde. Opnieuw werd er aan het gezin gerefereerd alsof het nog intact was.
‘Ik help een handje’, hield ze ’t kort, met het oog op de informele afspraak met Ryan.
‘Het is zo moeilijk om hulp te vinden. Wij komen handen te kort. Een van onze serveersters is gisteren uitgewezen, omdat haar papieren niet in orde waren.’
Ze monsterde Cassie, die haar blik ontweek. Wat bedoelde dat mens daar eigenlijk mee? Kon ze aan Cassies accent soms horen dat ze geen werkvisum had of zo? Of was het een hint? Waarschuwde ze alleen maar dat de autoriteiten hier streng waren? Zij en de kinderen plaatsten hun bestellingen en tot Cassies opluchting ging ze meteen weg. Even later kwam een gejaagde serveerster, duidelijk een autochtoon, hun eten brengen. Cassie wilde ook een beetje opschieten, omdat het restaurant leeg begon te lopen en ze niet op nog een kletspraatje zat te wachten. Na het eten ging ze daarom aan de balie afrekenen.
Toen ze het theehuis uitkwamen, liepen ze dezelfde weg terug die ze gekomen waren. Ze stopten bij een dierenwinkel waar ze voer kocht voor Dylans vissen, die naar hij zei Sinaasappel en Citroen heetten, en stro voor zijn konijn, Broer Benjamin. Op weg naar de bushalte hoorden ze muziek en zagen ze een menigte staan op het met kinderkopjes geplaveide dorpsplein.
‘Wat denk je dat ze daar aan het doen zijn?’ vroeg Madison.
‘Mogen we een kijkje gaan nemen, Cassie?’ vroeg Dylan.
Ze staken de straat over en ontdekten dat er een pop-up entertainmentshow gaande was. Aan de noordkant stond een uit drie leden bestaande liveband te spelen. En aan de andere kant van het plein zat iemand ballonnetjes tot poppen te vlechten. Daar had zich al een flinke rij gevormd van ouders met kleine kinderen. In het midden van het plein vertoonde een goochelaar in sjiek kostuum – met hoge hoed en al – zijn kunsten.
‘Oh, wauw,’ juichte Madison, ‘ik ben dol op goocheltrucs!’
‘Ik ook’, zei Dylan. ‘Ik zou graag eens onderzoeken hoe dat in zijn werk gaat.’
Madison rolde met haar ogen.
‘Dat lijkt me nogal logisch. Het is tovenarij!’
Toen ze dichterbij kwamen, sloot de goochelaar juist onder veel gejuich en applaus zijn voorstelling af. En toen het publiek zich verspreidde, wendde hij zich plots tot hen.
‘Welkom, lieve mensen! Fijn dat jullie er zijn. Wat een heerlijke dag vandaag, hè. Maar zeg eens, kleine meid, heb jij het niet koud?’
Hij wenkte Madison naderbij.
‘Koud? Ikke? Nee.’
Ze liep naar hem toe, met een verlegen lachje op haar gezicht. Hij toonde zijn lege handen en graaide naar iets naast Madisons hoofd. Ze schrok. In zijn handen, die hij als een schelp opende, lag opeens een speelgoedsneeuwmannetje.
‘Hoe deed u dat?’ vroeg ze verbaasd.
Hij gaf haar het poppetje.
‘Het zat de hele tijd al op je schouder en reisde met je mee’, legde hij uit.
Madison lachte ongelovig.
‘Oké, laten we eens testen of je ogen snel zijn. We gaan het zo doen… Je wedt met mij om hoeveel je zelf maar wilt, terwijl ik vier speelkaarten verschuif. Als je raadt waar de vrouw ligt, krijg je van mij het dubbele. Zo niet, dan blijf je met lege handen achter. Wie wil er wedden?’
‘Ja, ik!’ riep Dylan. ‘Mag ik wat geld, Cassie?’
‘Tuurlijk’, Cassie tastte in haar jaszak. ‘Hoeveel wil je graag verliezen?’
‘Ik wil graag vijf pond verliezen. Of er tien winnen natuurlijk.’
Zich ervan bewust dat zich achter hen een vers publiek verzamelde, gaf Cassie hem het geld. Dylan gaf het door aan de goochelaar.
‘Dit wordt een koud kunstje voor jou, jongeman, want ik heb allang gezien dat je heel snelle ogen hebt. Onthoud evenwel dat de vrouw wispelturig is en al menige strijd gewonnen heeft. Let goed op, terwijl ik vier kaarten uitdeel. Zie je wel, ik leg ze open voor je neer, zodat je ziet waar de dame ligt. Het is eigenlijk veel te gemakkelijk; ik zit hier gewoon goed geld weg te geven. Hartenvrouw, klavernegen, ruitenboer, schoppenaas. Over het huwelijk wordt ook wel beweerd: het begint met harten en het eindigt met schoppen.’
Het publiek schaterde. De toespeling van de goochelaar op een huwelijk dat scheefliep, deed Cassie een steelse blik op de kinderen werpen. Maar Madison leek de woordspeling niet eens begrepen te hebben en de aandacht van Dylan was gefocust op de kaarten.
‘Nu draai ik ze om.’
Een voor een legde hij de speelkaarten met het plaatje naar beneden.
‘En nu verschuif ik ze.’
Behendig maar niet heel erg snel, deed hij de vier kaarten steeds van plaats wisselen. Toch was het een hele kunst om de vrouw te blijven volgen. Toen stopte hij. Cassie wist bijna zeker dat de hartenvrouw uiterst rechts lag.
‘Waar ligt de vrouw?’ vroeg de goochelaar.
Dylan aarzelde even en wees toen op de kaart helemaal rechts.
‘Ben je daar zeker van, vent?’
‘Heel zeker’, bevestigde Dylan.
‘Je krijgt nog één kans om van gedachten te veranderen.’
‘Nee, ik weet het zeker. Ze moet daar liggen.’
‘Ze moet daar liggen. Wel, laten we eens kijken of de vrouw er ook zo over denkt. Of dat een van haar makkers haar voor ons wenst te verbergen.’
Hij keerde de kaart om.
Het was de ruitenboer.
‘Shit’, riep Dylan.
‘De boer. Altijd bereid om een dame te verstoppen. Trouw aan de vrouw tot de laatste snik. Echter, de hartenvrouw, het zinnebeeld der liefde, is ons andermaal ontkomen.’
‘Maar waar is ze dan?’ vroeg Dylan.
‘Inderdaad, waar-oh-waar?’
Het was Cassie opgevallen dat, terwijl de goochelaar de kaarten heen en weer schoof, hij er eentje met geen vinger aangeraakt had. Dat was de schoppenaas, die uiterst links gelegen had.
‘Ik denk dat ze daar ligt’, wees ze.
‘Aha, dus we hebben hier een slimme dame, die op de enige kaart wijst waarvan ze weet dat die het onmogelijk kan zijn. Maar… de wonderen zijn de wereld nog niet uit.’
Hij draaide de bewuste kaart om en daar lag ze, de hartenvrouw. Gelach en applaus daverden over het plein. En Cassie jubelde inwendig toen beide kinderen haar een high-five gaven.
‘Wat nou jammer dat u niet gewed heeft, edele dame. Dan was u nu rijker geweest. Maar ja, het is waar: als de liefde jou uitverkoren heeft, heb je helemaal geen geld nodig!’
Cassie voelde dat ze een kleur kreeg. Was dat maar waar, dacht ze.
‘Bij wijze van herinneringsgeschenk krijgt u de speelkaart zelf van me.’
Hij deed de hartenvrouw in een papieren zakje en verzegelde het met een sticker, alvorens hij het haar overhandigde. Ze nam het met een dankbaar knikje in ontvangst en stak het in haar tas.
‘Ik vraag me af wat er gebeurd zou zijn als ík die kaart aangewezen had’, mompelde Dylan toen ze verderliepen.
‘Ik weet zeker dat het dan ook de ruitenboer geweest was’, lachte Cassie.
‘Zijn handen gingen zo snel’, zei Dylan, nog steeds verbluft.
‘Ze hebben van nature al die gave’, opperde Cassie. ‘En oefening baart kunst.’
‘Ik denk het ook’, was Dylan het met haar eens.
Ze hadden onderwijl de bushalte bereikt.
‘Het is ook fopperij. Alleen weet ik niet hoe dat werkt met vier kaarten zo dicht bij elkaar. Maar… het werkt.’
‘Oké, laten we oefenen’, stelde Madison voor. ‘Probeer me eens te foppen, Cassie.’
‘Doe ik. Maar daar komt de bus al aan. Laten we eerst aan boord gaan.’
Het meisje draaide zich om en keek reikhalzend. En terwijl ze dat deed, haalde Cassie pardoes de suikerappel uit Madisons jaszak.
‘Hela! Wat deed jij daar? Ik voelde wat. En er komt helemaal geen bus.’
Madison zag dat Dylan bijna stikte van het lachen, dacht heel even over het gebeurde na en moest toen zelf ook lachen.
‘Daar heb je me!’
‘Het is niet altijd zo gemakkelijk. Ik had gewoon mazzel.’
‘Daar is de bus, Madison’, zei Dylan.
‘Ja, daag, ik ga niet kijken. Je fopt me niet nog een keer. Echt niet!’
Ze proestte nog van de lach en sloeg eigenwijs haar armen over elkaar.
‘Dan blijf je hier maar staan’, grinnikte Dylan toen de strak gelijnde bus bij de halte stopte.
Tijdens de korte busrit deden ze alle drie hun uiterste best om elkaar voor het lapje te houden. Tegen de tijd dat ze de halte bereikten waar ze eruit moesten, had Cassie buikpijn van het lachen. En ze liep bijna over van trots, dat het zo’n geslaagde dag was geworden.






