- -
- 100%
- +
Hij keek haar aan met een open mond. Nadat hij enkele keren geknipperd had, ging hij verder.
“Hoe weet je dat ik niet op Penn gestudeerd heb?” vroeg hij en hij deed of hij beledigd was.
“Nee, jij hebt geen Water Ice besteld in Penn. Temple of Villanova?”
“Nova is de beste, schatje!” riep hij. “Go Wildcats!”
Jessie knikte waarderend.
“Ik ben zelf een Trojan-meisje,” zei ze.
“O Jezus. Ging je naar USC? Hoorde je het nieuws over die kerel, Lionel Little? Hij was vroeger een basketbalspeler daar. Hij werd vandaag vermoord.”
“Heb ik gehoord,” zei Jessie. “Droef verhaal.”
“Ik heb gehoord dat hij vermoord werd voor zijn schoenen,” zei Doyle en hij schudde zijn hoofd. “Kan je dat geloven?”
“Je moet op die van jou letten, Doyle. Die zien er ook niet goedkoop uit.”
Doyle keek naar beneden, boog zich toen naar haar toe en fluisterde in haar oor, “Achthonderd dollar.”
Jessie floot alsof ze helemaal onder de indruk was. Haar interesse in Doyle was op een snel tempo aan het minderen. Zijn jeugdige uitbundigheid werd stilaan overschaduwd door zijn jeugdige zelfgenoegzaamheid.
“En wat is jouw verhaal?” vroeg hij.
“Wil je niet proberen om te raden?”
“Ach man, daar ben ik niet zo goed in.”
“Probeer maar, Doyle,” overhaalde ze hem. “Misschien verras je jezelf. Moet een advocaat bovendien niet opmerkzaam zijn?”
“Dat is waar. Oké, ik zal het proberen. Ik denk dat je een actrice bent. Je bent er in ieder geval mooi genoeg voor. Maar DTLA is niet echt de buurt voor actrices. Dat is eerder Hollywood. Ben je een model? Dat zou kunnen. Maar je lijkt me te intelligent om dat als carrière te hebben. Misschien deed je modellenwerk als tiener en doe je nu iets professioneel. O, ik weet het, je werkt in public relations. Daarom kan je mensen zo goed lezen. Heb ik het geraden? Ik weet dat ik juist ben.”
“Heel dichtbij, Doyle. Maar niet helemaal.”
“Wat doe je dan?” vroeg hij.
“Ik ben een profiler bij de LAPD.”
Het was prettig om het hardop te zeggen, vooral omdat zijn ogen steeds groter werden.
“Zoals in die serie Mindhunter?”
“Ja, zoiets. Ik help de politie in de hoofden van misdadigers te kijken zodat de kans dat ze de dader vinden groter wordt.”
“Wow. Dus je jaagt op seriemoordenaars en zo?”
“Al eventjes nu,” zei ze en ze vermeldde niet dat ze op een enkele seriemoordenaar joeg en dat dat eigenlijk niets te maken had met haar baan.
“Dat is geweldig. Wat een coole baan.”
“Dank je,” zei Jessie en ze had het gevoel dat hij eindelijk de moed had bijeengeraapt om de vraag te stellen die hij al een tijdje wilde stellen.
“Hoe zit het met jou? Ben je single?”
“Gescheiden.”
“Echt?” zei hij. “Je ziet er te jong uit om al gescheiden te zijn.”
“Vind ik ook. Ongebruikelijke omstandigheden. Het werkte niet.”
“Ik wil niet onbeleefd zijn, maar mag ik vragen wat zo ongebruikelijk was? Ik bedoel, je ziet er leuk uit. Ben je een psychopaat of zoiets?”
Jessie wist dat hij het niet kwaad bedoeld had. Hij was werkelijk geïnteresseerd in het antwoord en in haar, maar hij had een er een zootje van gemaakt. Toch merkte ze dat het laatste stukje interesse dat ze nog voor Doyle had op dat moment wegvloeide. En op hetzelfde ogenblik staken het gewicht van de dag en het ongemak van haar hoge hakken de kop op. Ze besloot de avond af te sluiten met een knal.
“Ik zou mezelf geen psychopaat noemen, Doyle. Ik ben duidelijk beschadigd, want ik word bijna elke nacht gillend wakker. Maar psychopaat? Zo zou ik het niet noemen. We zijn vooral gescheiden omdat mijn echtgenoot een sociopaat was die een vrouw vermoord heeft waarmee hij een affaire had en omdat hij die moord in mijn schoenen wilde schuiven en omdat hij uiteindelijk geprobeerd heeft om mijzelf en twee van onze buren te vermoorden. Hij ging echt op in dat ’tot de dood ons scheidt’ ding.”
Doyle keek haar aan en zijn mond stond zover open dat hij vliegen kon vangen. Ze wachtte tot hij zich herpakte. Ze was nieuwsgierig om te zien hoe soepel zijn poging zou zijn om te ontsnappen. Die bleek niet erg soepel te zijn.
“O, dat is echt jammer. Ik zou je er meer over vragen, maar ik herinner me net dat ik morgen een vroeg getuigenverhoor heb. Ik zou beter naar huis gaan. Misschien tot later.”
Hij had zijn kruk verlaten en was al halverwege naar de deur gelopen voor ze zelfs nog maar “Dag Doyle” kon zeggen.
*
Jessica Thurman trok de deken omhoog om haar half bevroren kleine lijfje te bedekken. Ze was nu drie dagen alleen in de hut met haar dode moeder. Ze ijlde door gebrek aan water, warmte en menselijk contact en soms dacht ze dat haar moeder met haar praatte hoewel het lichaam van haar moeder onderuitgezakt was, zonder beweging, haar armen omhoog gehouden door de ketens die aan de houten balken in het plafond bevestigd waren.
Opeens hoorde ze geklop op de deur. Iemand was bij de hut. Het kon haar vader niet zijn. Hij had geen reden om op de deur te kloppen. Hij ging overal binnen wanneer hij dat wilde.
Het kloppen begon weer, maar deze keer klonk het anders. Er kwam een rinkelend geluid bij. Maar dat kon niet. De hut had geen deurbel. Deze keer hoorde ze enkel het rinkelen en het kloppen was verdwenen.
Opeens opende Jessie haar ogen. Ze lag in bed en nam even de tijd zodat haar hersenen konden verwerken dat het rinkelen dat ze hoorde van haar telefoon kwam. Ze leunde zijwaarts om haar telefoon te pakken en merkte op dat hoewel haar hart hevig sloeg en haar ademhaling oppervlakkig was, ze niet zo bezweet was als gewoonlijk na een nachtmerrie.
Het was rechercheur Ryan Hernandez. Terwijl ze het telefoontje beantwoordde, keek ze hoe laat het was: 2:13.
“Hallo,” zei ze en haar stem klonk amper slaperig.
“Jessie. Je spreekt met Ryan Hernandez. Sorry dat ik je op dit tijdstip bel, maar ik kreeg een oproep om een verdacht overlijden te onderzoeken in Hancock Park. Garland Moses doet geen oproepen meer midden in de nacht en alle andere profilers zijn al ergens mee bezig. Zie jij het zitten?”
“Natuurlijk,” antwoordde Jessie.
“Kan je er binnen dertig minuten zijn als ik je het adres doorstuur?” vroeg hij.
“Ik kan er binnen vijftien minuten zijn.”
HOOFDSTUK ZEVEN
Toen Jessie stopte voor de villa op Lucerne Blvd. Om 2:29 stonden er al verschillende politieauto’s, een ambulance en de auto van een patholoog voor het gebouw. Ze stapte uit en wandelde naar de voordeur. Ze probeerde zo professioneel mogelijk te lijken onder de omstandigheden.
Er stonden buren op de stoep en veel van hen hadden hun kamerjas aan om zichzelf te beschermen tegen de kilte van de nacht. Dit was geen typische gebeurtenis in een rijke buurt als Hancock Park. Omringd door Hollywood in het noorden en het district Mid-Wilshire in het zuiden, was het een enclave van mensen met “oud geld”, of tenminste wat voor “oud geld” doorging in een stad die zo weinig gaf om historische traditie.
De mensen die hier woonden waren niet de filmsterren of miljonairs van Hollywood die je in Beverly Hills of Malibu kon vinden. Dit waren de woningen van mensen met rijkdom die over generaties heen vergaard was. Sommigen onder hen hadden een baan, anderen niet. Als ze werkten, was dat vaak enkel om verveling te vermijden. Maar vanavond moesten ze geen angst hebben voor verveling. Een van hen was immers dood en iedereen wilde weten wie het was.
Jessie was opgewonden terwijl ze de trap opging naar de voordeur waar een geel politielint voor hing. Dit was de eerste keer dat ze bij een plaats delict arriveerde zonder een rechercheur. En dat betekende dat ze voor de eerste keer haar legitimatie moest laten zien om toegang te krijgen tot het afgesloten gebied.
Ze wist nog hoe opgewonden ze was toen ze haar legitimatie kreeg. Ze had een paar keer geoefend door ze aan Lacy te tonen in de flat. Maar nu ze onhandig in haar jaszak greep en probeerde ze te vinden, was ze onverwacht nerveus.
Dat was nergens voor nodig. De agent bovenaan de trap bekeek de legitimatie amper terwijl hij het politielint wegtrok en haar liet verdergaan.
Jessie zag dat Hernandez en een andere rechercheur in de foyer van het huis stonden. De jongere man zag eruit alsof hij aan het kortste eind had getrokken. Waarschijnlijk had rechercheur Reid zijn senioriteit gebruikt om de oproep aan iemand anders door te geven. Jessie vroeg zich af waarom Hernandez niet hetzelfde gedaan had. Hij zag haar en gaf haar het teken dat ze naar hen toe moest komen.
“Jessie Hunt, ken je rechercheur Alan Trembley al? Hij was de rechercheur die vanavond dienst had en hij zal samen met mij de case onderzoeken.”
Toen Jessie zijn hand schudde, merkte ze op dat hij er met zijn ongekamde, krullende, blonde haren en zijn bril die halverwege zijn neus stond, even warrig uitzag als zij zich voelde.
“Het slachtoffer bevindt zich in het tuinhuis,” zei Hernandez terwijl hij begon te lopen en de weg toonde. “Haar naam is Victoria Missinger. Vierendertig jaar oud. Getrouwd. Geen kinderen. Ze bevindt zich in een klein, verborgen hoekje van de grote kamer. Dit kan verklaren waarom het zo lang geduurd heeft voor ze gevonden werd. Haar echtgenoot belde ’s middags om te zeggen dat hij haar al urenlang niet meer had kunnen bereiken. Men vreesde dat het een ontvoering om losgeld was, dus doorzocht men pas enkele uren geleden het volledige huis. Een lijkenhond vond haar lichaam.”
“Jezus,” mompelde Trembley tussen neus en lippen. Daardoor vroeg Jessie zich af hoeveel ervaring hij had als hij al reageerde op het idee van een lijkenhond.
“Wat was de doodsoorzaak?” zei ze.
“De patholoog is nog ter plaatse en er is nog geen bloedonderzoek gedaan. Maar de hypothese is dat het om een overdosis insuline gaat. Er werd een naald gevonden in de buurt van het lichaam. Ze had suikerziekte.”
“Kan je sterven door een overdosis insuline?” vroeg Trembley.
“Ja natuurlijk, als dat niet behandeld wordt,” zei Hernandez terwijl ze door een lange gang liepen naar de achterdeur. “En het lijkt alsof ze urenlang alleen thuis was.”
“We hebben tegenwoordig wel veel incidenten met naalden, rechercheur Hernandez,” merkte Jessie op. “Weet je, ik ben best bereid om af en toe een schietpartij te onderzoeken.”
“Puur toeval, geloof me maar,” antwoordde hij glimlachend.
Ze gingen naar buiten en Jessie besefte dat het gigantische huis aan de voorkant een nog grotere tuin verborg. De helft van de ruimte werd ingenomen door een enorm zwembad. En daarachter bevond zich een tuinhuis. Hernandez liep ernaar toe en de andere twee volgden.
“Waarom denk je dat het geen ongeluk was?” vroeg Jessie hem.
“Ik heb nog geen conclusies getrokken,” antwoordde hij. “De patholoog kan ons morgenochtend meer vertellen. Maar mevrouw Missinger heeft al heel haar leven suikerziekte en volgens haar echtgenoot heeft ze nog nooit een ongeluk zoals dit gehad. Het lijkt erop dat ze wist hoe ze voor zichzelf kon zorgen.”
“Heb je al met hem gesproken?” vroeg Jessie.
“Nee,” antwoordde Hernandez. “Zijn eerste verklaring werd genoteerd door een agent in uniform. Hij zit nu in de ontbijtkamer met een agent die op hem let. We zullen met hem praten nadat ik je de plaats delict getoond heb.”
“Wat weten we over hem?” vroeg Jessie.
“Michael Missinger, zevenendertig jaar oud. Erfgenaam van het vermogen van de oliemagnaten Missinger. Hij verkocht zeven jaar geleden zijn aandelen en richtte een hefboomfonds op dat enkel in milieuvriendelijke technologie investeert. Hij werkt in het centrum van de stad in het penthouse van een van die gebouwen waar je de bovenkant amper van kan zien.”
“Heeft hij een strafblad?” vroeg Trembley.
“Maak je een grapje?” zei Hernandez. “Op papier is deze kerel zo schoon als wat. Geen privé-schandalen. Geen financiële problemen. Niet eens een parkeerboete. Als hij geheimen heeft, zijn ze goed verborgen.”
Ze bereikten het tuinhuis. Een agent in uniform trok het politielint opzij zodat ze naar binnen konden gaan. Hernandez nam de leiding en Jessie volgde. Trembley ging als laatste.
Terwijl ze naar binnen stapte, probeerde Jessie alle externe gedachten uit haar hoofd te bannen. Dit was haar eerste belangrijke case en misschien ging het om moord, dus wilde ze geen afleidingen die tussen haar en haar werk zouden komen. Ze wilde zich uitsluitend op haar omgeving concentreren.
Het tuinhuis was vol ouderwetse, ingetogen glamour. Het deed haar denken aan de cabana’s waarvan ze zich voorstelde dat ze gebruikt werden door filmsterren in de jaren 1920 wanneer ze het strand bezochten. De lange bank achterin de grote kamer had een houten frame, maar ook luxueuze kussens waar je een lekker dutje zou op kunnen doen.
De koffietafel leek met de hand gemaakt te zijn van hout dat van oude scheepsrompen kwam. De kunst aan de muren zag er Polynesisch uit. In de hoek van de kamer stond een biljarttafel. De flatscreen televisie was verborgen achter een dik, beige gordijn dat eruit zag alsof het van zijde was gemaakt. Jessie vermoedde dat het gordijn meer gekost had dan haar Mini Cooper. Niets wees erop dat er hier iets vreemds gebeurd was.
“Waar is het verborgen hoekje?” zei ze.
Hernandez leidde hen voorbij de bar die voor de muur vlakbij stond. Jessie zag dat er meer politielint hing voor een soort van linnenkast. Hernandez trok het lint opzij en opende de kast met een gehandschoende hand. Toen stapte hij naar binnen en leek hij te verdwijnen.
Jessie volgde en zag dat de kast inderdaad planken had waarop handdoeken en schoonmaakproducten lagen. Maar toen ze dichterbij kwam zag ze een smalle spleet aan de linkerkant tussen de deur en de planken. Er zat een schuifdeur die je in de muur kon terugtrekken.
Jessie trok zelf een paar handschoenen aan en trok de deur dicht. Als je niet oplette, was het niet meer dan een paneel in de muur. Ze trok het terug open en liep de smalle kamer binnen waar Hernandez stond te wachten.
Het was niet veel, enkel een kleine bank voor twee personen en daarnaast een houten tafel. Op de grond stond een lamp die omver gestoten was. Er waren enkele scherven die in het zachte, witte tapijt lagen.
Op de bank lag Victoria Missinger in een ontspannen houding. Je had gemakkelijk kunnen denken dat ze sliep. Op het kussen naast haar lag een naald.
Zelfs nu ze dood was, was Victoria Missinger een beeldmooie vrouw. Het was moeilijk om te zien hoe groot ze was, maar ze was fit en zag eruit alsof ze regelmatig een afspraak had met een coach. Jessie gaf zichzelf de opdracht om dat later te onderzoeken.
Haar huid was zijdezacht en levendig, zelfs nu de tekenen van rigor mortis al zichtbaar werden. Jessie kon zich enkel voorstellen hoe haar huid er zou uitzien toen ze nog leefde. Ze had lange, blonde haren die een deel van haar gezicht bedekten, maar niet voldoende om haar perfecte beenderstructuur te verbergen.
“Ze zag er goed uit,” zei Trembley en dat was zacht uitgedrukt.
“Denk je dat er een gevecht heeft plaatsgevonden?” vroeg Jessie aan Hernandez en ze gebaarde naar de gebroken lamp op het tapijt.
“Moeilijk te zeggen. Het kan ook zijn dat ze de lamp gewoon omgestoten heeft toen ze probeerde te gaan staan. Het kan ook betekenen dat er een schermutseling heeft plaatsgevonden.”
“Ik heb het gevoel dat je een mening hebt, maar dat je die niet wil zeggen,” drong Jessie aan.
“Nou, zoals ik zei, ik wil niet te snel conclusies trekken. Maar dit vond ik wat raar,” zei hij en hij wees naar het tapijt.
“Wat?” vroeg ze, want ze had niets anders opgemerkt dan het feit dat het een heel dik tapijt was.
“Zie je hoe diep onze voetstappen in het tapijt staan?
Jessie en rechercheur Trembley knikten.
“Toen we hier binnenkwamen nadat de hond haar gevonden had, waren er helemaal geen voetafdrukken.”
“Zelf niet haar eigen voetafdrukken?” vroeg Jessie en ze begon het te begrijpen.
“Nee,” antwoordde Hernandez.
“Wat betekent dat?” vroeg Trembley. Hij begreep er niets van.
Hernandez legde het uit.
“Ofwel betekent het dat het luxueuze tapijt heel snel terug omhoog komt, of het betekent dat iemand gestofzuigd heeft om voetafdrukken die niet van Victoria waren uit te wissen.
“Dat is interessant,” zei Jessie en ze was onder de indruk van de aandacht die rechercheur Hernandez had voor details. Ze was zelf trots op haar vaardigheid om mensen te lezen, maar ze zou deze tastbare bewijzen nooit opgemerkt hebben. Het deed haar denken aan het feit dat dit de man was die een hoofdrol speelde in de vangst van Bolton Crutchfield en dat ze zijn vaardigheden niet mocht onderschatten. Ze kon veel van hem leren.
“Werd er een stofzuiger gevonden?” vroeg Trembley.
“Hier niet,” zei Hernandez. “Maar er wordt gezocht in de villa.”
“Ik kan me niet voorstellen dat de Missingers vaak schoonmaakten,” ze Jessie. “Ik vraag me af of ze zelfs weten waar de stofzuiger staat. Ik neem aan dat ze een huishoudster hebben?”
“Klopt,” zei Hernandez. “Haar naam is Marisol Mendez. Spijtig genoeg is ze heel de week afwezig, blijkbaar is ze met vakantie in Palm Springs.”
“Dus is de huishoudster afwezig,” zei Trembley. “Zijn er nog mensen die hier werken? Ze hebben waarschijnlijk een heleboel mensen in dienst.”
“Niet zoveel als je zou kunnen denken,” zei Hernandez. “Hun tuindesign is voorzien op droogte, dus komt de tuinman maar twee keer per maand langs voor onderhoud. Voor het zwembad werken ze met een bedrijf en Missinger zegt dat er een keer per week iemand langskomt op donderdag.”
“Dus wat weten we daardoor?” vroeg Trembley en hij had angst om een duidelijk antwoord te geven omdat hij bang was dat dat te vanzelfsprekend was.
“We weten dat er een persoon is die verdacht is,” zei Hernandez, die geen angst had om die weg op te gaan. “De echtgenoot.”
“Heeft hij een alibi?” vroeg Jessie.
“Dat gaan we nu te weten komen,” antwoordde Hernandez terwijl hij zijn walkietalkie nam en sprak. “Nettles, breng Missinger naar het politiekantoor voor ondervraging. Ik wil niet dat iemand anders hem vragen stelt voor hij in de verhoorkamer zit.”
“Sorry, rechercheur,” zei een krakende, voorzichtige stem. “Maar iemand heeft dat al gedaan. Hij is al onderweg.”
“Verdomme,” vloekte Hernandez terwijl hij de walkietalkie uitdeed. “We moeten ervandoor.”
“Wat is het probleem?” vroeg Jessie.
“Ik wilde daar al aan het wachten zijn wanneer Missinger het kantoor bereikte; om de goede politieagent te zijn, zijn hulp, zijn klankbord. Maar als hij eerst arriveert en al die uniformen, wapens en fluorescerende lichten ziet, zal hij overstuur zijn en naar zijn advocaat vragen voor ik hem iets kan vragen. Als dat gebeurt, zal hij ons niets vertellen.”
“Laten we er vandoor gaan,” zei Jessie en ze liep hem voorbij en stapte door de deur.”
HOOFDSTUK ACHT
Toen ze het kantoor bereikten, was Missinger al tien minuten aan het wachten. Hernandez had naar het kantoor gebeld en had de agent aan de receptie gezegd dat hij naar de familiekamer moest gebracht werden. Die kamer werd normaal gesproken gebruikt voor slachtoffers en familieleden van overledenen. De kamer was minder steriel dat de andere kamers in het kantoor, met enkele banken, gordijnen aan de ramen en wat oude tijdschriften op de koffietafel.
Jessie, Hernandez en Trembley haastten zich naar de deur van de familiekamer, waar een grote agent op wacht stond.
“Hoe gaat het met hem?” vroeg Hernandez.
“Hij maakt het goed. Spijtig genoeg heeft hij zijn advocaat gevraagd van zodra hij door de voordeur stapte.”
“Fantastisch,” zei Hernandez. “Hoe lang zit hij te wachten om dat telefoontje te plegen?”
“Hij heeft zijn advocaat al gebeld, meneer,” zei de agent en hij zag er ongemakkelijk uit.
“Wat? Wie gaf hem daar de kans toe?”
“Ik, meneer. Mocht dat niet?”
“Hoe lang ben je al bij de politie, agent…Beatty?” vroeg Hernandez en hij keek naar de naam die op het shirt van de kerel stond.
“Bijna een maand, meneer.”
“Oké, Beatty,” zie Hernandez terwijl hij de frustratie in bedwang probeerde te houden. “We kunnen er nu niets meer aan veranderen. Maar onthoud voor in de toekomst dat je een potentiële verdachte niet onmiddellijk een telefoon moet overhandigen vanaf het ogenblik dat hij daarom vraagt. Je kan hem in een kamer neerzetten en hem zeggen dat je het meteen zal doen. ‚Het meteen doen’ kan enkele minuten duren, of misschien zelfs een uurtje of twee. Het is een tactiek om tijd te winnen en een strategie te ontwikkelen. Bovendien brengt het de verdachte uit eventwicht. Kan je dat onthouden voor de toekomst?”
“Ja, meneer,” zei Beatty schaapachtig.
“Oké. Laten we hem voorlopig naar een verhoorkamer brengen. We hebben waarschijnlijk niet veel tijd meer voor zijn advocaat hier is. Maar ik wil de tijd die we hebben, gebruiken om op zijn minst een indruk van de kerel te krijgen. En Beatty, als hij vragen stelt terwijl je hem naar de verhoorkamer brengt, niet antwoorden. Breng hem gewoon naar de kamer en ga ervandoor, begrepen?”
“Ja, meneer.”
Terwijl Beatty de familiekamer binnenging om Missinger mee te nemen, begeleide Hernandez Jessie en Trembley naar de koffiekamer.
“Laten we hem een minuutje geven om te wennen,” zei Hernandez. “Trembley en ik zullen naar binnen gaan. Jessie, het is best dat jij vanachter de spiegel observeert. Het is te laat om belangrijke vragen te stellen, maar we kunnen proberen om een band met de kerel te creëren. Hij hoeft ons niets te vertellen. Maar wij kunnen veel zeggen. En dat kan hem beïnvloeden. We moeten ervoor zorgen dat hij zich zo onzeker voelt als mogelijk is voor zijn advocaat hier is en ervoor zorgt dat hij zich comfortabel voelt. We moeten de sluimerende twijfels in zijn hoofd vinden zodat hij zich begint af te vragen of wij misschien betere bondgenoten zijn dan zijn goedbetaalde advocaat. We hebben niet veel tijd, dus laten we beginnen.”
Jessie ging naar de observatiekamer en ging zitten. Het was de eerste kans die ze kreeg om Michael Missinger te bekijken. Hij stond ongemakkelijk in de hoek van de kamer. Hij was nog mooier dan zijn vrouw. Zelfs om drie uur ’s nachts, in jeans en een trui die hij waarschijnlijk op het laatste moment aangetrokken had, zag hij eruit alsof hij net van een fotoshoot kwam.
Zijn korte, door de zon gebleekte haren waren net warrig genoeg om pretentieloos te zijn, maar niet zo warrig dat hij er onverzorgd uitzag. Zijn huid was op sommige plekken bruin en bleek op andere plekken, wat erop wees dat hij regelmatig surfte.
Hij was groot en mager en zag eruit alsof hij er niet hard voor moest werken om er zo uit te zien. Zijn blauwe ogen waren rood en opgezwollen – waarschijnlijk omdat hij gehuild had – maar dat maakte hem niet minder aantrekkelijk. Jessie moest toegeven dat als deze man haar de avond ervoor had aangesproken in de bar, ze waarschijnlijk minder hooghartig gereageerd had. Zelf het feit dat hij nerveus stond te schuifelen was vervelend charmant.
Na enkele seconden kwamen Hernandez en Trembley binnen. Zij zagen eruit alsof ze minder onder de indruk waren.
“Ga zitten, meneer Missinger,” zei Hernandez. Hij zei het bijna vriendelijk. “We weten dat je je advocaat gevraagd hebt, wat oké is. Ik heb begrepen dat hij onderweg is. Ondertussen wilden we je op de hoogte houden van de stand van zaken van ons onderzoek. Laten we beginnen met u innige deelneming te wensen.”
“Dank je,” zei Missinger in een licht hese stem waarvan Jessie niet zeker wist of dat altijd zo was of dat het door de stress kwam.
“We weten nog niet of het om kwaad opzet ging,” ging Hernandez verder. Hij ging tegenover hem zitten. “Maar als ik het goed begrepen heb, heeft u tegen een van onze agenten gezegd dat Victoria heel goed was in het opvolgen van haar ziekte en dat u zich niet kan herinneren dat er ooit ongelukken als deze gebeurd zijn in het verleden.”
“Ik...” begon Missinger.
“U hoeft niet te antwoorden, meneer Missinger,” onderbrak Hernandez. “Ik wil er niet van beschuldigd worden dat ik uw rechten geschonden heb. Men heeft u toch uw rechten gelezen, nietwaar?”






