- -
- 100%
- +
Een knagend verdoofd gevoel speelde op, en bracht een ongewilde herinnering omhoog.
Riley was in een pikkedonkere kruipruimte onder een huis. Ze was zojuist ontsnapt uit een kooi waar ze was vastgehouden en gemarteld door een psychopaat met een gasbrander. Door de duisternis wist ze niet hoelang ze gevangen had gezeten.
Maar het was haar gelukt om de deur van de kooi open te breken, en nu kroop ze blindelings rond op zoek naar een uitgang. Het had pas geregend, en de modder onder haar was plakkerig, koud en diep.
Terwijl haar lichaam steeds meer verdoofd raakte van de kou, sloop een heftige wanhoop haar hoofd in. Ze was zwak van het slaapgebrek en de honger.
Ik kan het niet, dacht ze.
Ze moest dat soort ideeën uit haar hoofd wegduwen. Ze moest blijven kruipen en zoeken. Als ze niet zou ontsnappen, zou hij haar uiteindelijk vermoorden, net als dat hij zijn andere slachtoffers vermoord had.
“Riley, gaat het wel?”
Lucy’s stem doorbrak Riley’s herinnering aan een van haar meest aangrijpende zaken. Het was een gebeuren dat ze nooit zou vergeten, al helemaal niet omdat haar dochter later door dezelfde psychopaat gevangen werd genomen. Ze vroeg zich af of ze ooit echt bevrijd zou zijn van die flashbacks.
En zou April ook vrij zijn van de verschrikkelijke herinneringen?
Riley was weer terug in het heden, en besefte dat ze halverwege was gestopt met kruipen onder het prikkeldraad. Lucy was achter haar aan het wachten tot ze klaar was met deze hindernis.
“Het gaat wel,” riep Riley terug. “Sorry dat ik je ophoud.”
Ze dwong zichzelf om weer verder te kruipen. Aan de rand van het water krabbelde ze op haar voeten en zette ze alles weer op een rijtje. Toen rende ze richting het bospad, wetende dat Lucy niet ver achter haar was. Ze wist dat haar volgende taak zou zijn om over een ruw hangend vangnet te klimmen. Daarna had ze nog bijna twee mijl te gaan, en nog een paar erg lastige hindernissen om te overkomen.
*
Aan het einde van het zes mijl lange parcours strompelden Riley en Lucy arm in arm, hijgend en lachend en elkaar feliciterend met hun overwinning. Riley was verbaasd om haar langdurige partner op haar te zien wachten aan het einde van het parcours. Bill Jeffreys was een sterke, potige man van ongeveer Riley’s leeftijd.
“Bill!” zei Riley, nog steeds happend naar adem. “Wat doe je hier?”
“Ik was naar jou op zoek,” zei hij. “Ik hoorde dat ik je hier kon vinden. Ik kon maar amper geloven dat je dit wilde doen, al helemaal niet in hartje winter! Ben je een soort masochist of zo?”
Riley en Lucy lachten allebei.
Lucy zei, “Misschien ben ik wel de masochist. Ik hoop dat ik als ik net zo stokoud ben als Riley net zo goed de Yellow Brick Road kan lopen.”
Plagend zei Riley tegen Bill, “Hé, ik wil wel nog een keer. Doe je mee?”
Bill schudde zijn hoofd en grinnikte.
“Absoluut niet,” zei hij. “Ik heb mijn oude gele baksteen nog thuis, en ik gebruik die als deurstopper. Eentje is voor mij wel genoeg. Misschien ga ik wel voor een groene baksteen. Doe jij daaraan mee?”
Riley lachte weer. De zogenaamde “groene baksteen” was een grapje binnen de FBI. Het was een prijs voor degene die vijfendertig sigaren op vijfendertig opeenvolgende avonden kon roken.
“Ik sla over,” zei ze.
Bills gezichtsuitdrukking werd opeens serieus.
“Ik zit op een nieuwe zaak, Riley,” zei hij. “En ik heb je hulp nodig. Ik hoop dat je dat goed vindt. Ik weet dat het best snel na onze vorige zaak is.”
Bill had gelijk. Het leek voor Riley pas gisteren dat ze Orin Rhodes gearresteerd hadden.
“Je weet dat ik net Jilly mee naar huis heb genomen. Ik probeer haar haar draai te laten vinden in haar nieuwe leven. Nieuwe school... nieuwe alles, eigenlijk.”
“Hoe gaat het met haar?” vroeg Bill.
“Ze is nogal onvoorspelbaar, maar ze doet echt haar best. Ze is zo blij om deel uit te maken van een gezin. Ik denk dat ze veel hulp nodig gaat hebben.”
“En April?”
“Die doet het fantastisch. Ik ben nog steeds achterovergeslagen van hoe het gevecht met Rhodes haar haar sterker heeft laten voelen. En ze is al helemaal gek op Jilly.”
Na een korte pauze, vroeg ze, “Wat voor een zaak heb je, Bill?”
Bill was even stil.
“Ik ben onderweg naar de baas om het erover te hebben,” zei hij. “Ik heb je hulp echt nodig, Riley.”
Riley keek naar haar vriend en partner. Hij keek erg angstig. Als hij zei dat hij haar hulp nodig had, dan meende hij dat echt. Riley vroeg zich af waarom.
“Ik ga even douchen en wat droge kleren aantrekken,” zei ze. “Daarna kom ik meteen naar kantoor.”
HOOFDSTUK VIJF
Teamleider Brent Meredith was niet iemand die tijd verspilde aan koetjes en kalfjes. Riley wist dat uit eigen ervaring. Ze verwachtte daarom toen ze zijn kantoor binnenliep na het rennen geen geklets, geen beleefde vragen over gezondheid en gezin en thuis. Hij kon warm en vriendelijk zijn, maar dat was hij maar zelden. Hij zou vandaag meteen ter zake komen, en het zou sowieso dringend zijn.
Bill was er al. Hij zag er nog steeds extreem zenuwachtig uit. Ze hoopte dat ze snel zou begrijpen waarom.
Zodra Riley ging zitten, leunde Meredith over zijn bureau naar haar toe. Zijn brede, hoekige Afro-Amerikaanse gezicht was zoals altijd intimiderend.
“Laten we beginnen bij het begin, Agent Paige,” zei hij.
Riley wachtte tot hij nog iets zou zeggen, een vraag zou stellen, een bevel zou geven. Maar in plaats daarvan staarde hij haar simpelweg aan.
Het duurde maar even voordat Riley begreep wat Meredith bedoelde.
Meredith stelde zijn vraag expres niet hardop. Riley kon zijn discretie wel waarderen. Er was nog steeds een moordenaar op vrije voet, en zijn naam was Shane Hatcher. Hij was uit Sing Sing ontsnapt, en Riley’s meest recente opdracht was geweest om hem op te pakken.
Ze was daarin gefaald. Eigenlijk had ze het ook niet echt geprobeerd, en nu waren andere FBI-agenten aan de zaak toegewezen. Tot nog toe hadden ze geen succes.
Shane Hatcher was een crimineel genie dat tijdens zijn lange jaren in de gevangenis een gerespecteerde expert op het gebied van criminologie was geworden. Daarom was Riley af en toe bij hem in de gevangenis op bezoek geweest, voor advies over zaken. Ze kende hem goed genoeg om zeker te zijn dat hij op het moment geen gevaar voor de samenleving was. Hatcher had een vreemde, maar strenge morele code. Hij had sinds zijn ontsnapping één man vermoord; een oude vijand die zelf ook een gevaarlijke crimineel was. Riley wist zeker dat hij niemand anders zou vermoorden.
Op dit moment begreep Riley dat Meredith wilde weten of ze iets van Hatcher gehoord had. Het was een zaak met veel media-aandacht, en het leek erop dat Hatcher een soort volkslegende werd: een crimineel meesterbrein dat tot zo’n beetje alles in staat was.
Ze waardeerde Merediths discretie om dit niet hardop te vragen. Maar de waarheid was dat Riley niks wist over waar Hatcher nu was of wat hij aan het doen was.
“Niks nieuws, meneer,” antwoordde ze op Merediths onuitgesproken vraag.
Meredith knikte en leek zich een beetje te ontspannen.
“Oké dan,” zei Meredith. “Ik zal meteen met de deur in huis vallen. Ik stuur Agent Jeffreys voor een zaak naar Seattle. Hij wil jou als partner. Ik moet weten of je beschikbaar bent om met hem mee te gaan.”
Riley moest nee zeggen. Ze had zoveel gaande in haar leven nu dat ze absoluut niet een zaak in een stad ver weg kon aannemen. Ze had nog steeds af en toe last van de PTSS die ze had opgelopen toen ze gevangen was gehouden door een sadistische crimineel. Haar dochter, April, was van dezelfde man slachtoffer geworden, en had haar eigen problemen om mee om te gaan. En nu had Riley een nieuwe dochter die haar eigen vreselijke trauma’s had meegemaakt.
Als ze gewoon even hier kon blijven en wat les kon geven op de Academie, dan kon ze misschien haar leven weer op orde krijgen.
“Ik kan niet,” zei Riley. “Niet nu.”
Ze richtte zich naar Bill.
“Je weet wat er allemaal speelt nu,” zei ze.
“Ik weet het, ik hoopte gewoon...” zei hij met een smekende blik in zijn ogen.
Het was tijd om erachter te komen wat er aan de hand was.
“Wat is de zaak?” vroeg Riley.
“Er hebben ten minste twee vergiftigingen plaatsgevonden in Seattle,” zei Meredith. “Het lijkt een seriemoord te zijn.”
Op dat moment begreep Riley waarom Bill zo overstuur was. Toen hij nog maar een klein jongetje was, was zijn moeder vergiftigd en gestorven. Riley wist de details niet, maar ze wist wel dat de moord op zijn moeder een van de redenen was waarom hij FBI-agent was geworden. Het achtervolgde hem al jaren. Deze zaak zou oude wonden openrijten.
Toen hij zei dat hij haar nodig had op deze zaak, meende hij dat echt.
Meredith ging verder, “Tot nu toe weten we van twee slachtoffers; een man en een vrouw. Misschien zijn er nog meer, en misschien komen er nog meer.”
“Waarom worden wij hierbij gehaald?” vroeg Riley. “Er is een FBI-kantoor in Seattle. Kunnen zij het niet doen?”
Meredith schudde zijn hoofd.
“De situatie daar is nogal verstoord. Het lijkt erop dat de plaatselijke FBI en de plaatselijke politie het wat betreft deze zaak nergens over eens zijn. Dat is waarom jullie nodig zijn, of jullie nou gewild zijn of niet. Kan ik op je rekenen, Agent Paige?”
Opeens was de beslissing voor Riley glashelder. Ondanks haar persoonlijke problemen was ze echt nodig op deze zaak.
“Reken maar op me,” zei ze uiteindelijk.
Bill knikte en zuchtte hoorbaar van opluchting en dankbaarheid.
“Mooi,” zei Meredith. “Jullie vliegen morgenochtend allebei naar Seattle.”
Meredith trommelde even met zijn vingers op de tafel.
“Maar verwacht geen warm welkom,” voegde hij toe. “Zowel de politie als de FBI zal niet blij zijn om jullie te zien.”
HOOFDSTUK ZES
Riley zag er bijna net zoveel tegenop om Jilly naar haar eerste dag op haar nieuwe school te brengen als dat ze opzag tegen sommige zaken. De tiener zag er nogal boos uit, en Riley dacht dat ze misschien zelfs een scène zou schoppen op het laatste moment.
Is ze hier klaar voor? bleef Riley zichzelf afvragen. Ben ik hier klaar voor?
De timing leek ook zo ongelukkig. Het baarde Riley zorgen dat ze vanochtend naar Seattle moest vliegen. Maar Bill had haar hulp nodig, en dat was wat haar betreft reden genoeg. Jilly leek in orde te zijn toen ze de kwestie thuis bespraken, maar Riley wist niet echt wat ze nu moest verwachten.
Gelukkig hoefde ze Jilly niet alleen naar school te brengen. Ryan had aangeboden om te rijden, en Gabriela en April kwamen ook mee voor morele steun.
Toen ze op de parkeerplaats van de school allemaal uit de auto stapten, pakte April Jilly’s hand en liep ze met haar mee recht op het gebouw af. De twee tengere meisjes droegen allebei een spijkerbroek en laarzen en warme jassen. Gisteren had Riley ze mee uit winkelen genomen en had ze Jilly een nieuwe jas laten uitzoeken, en beddengoed, posters en wat kussentjes om haar slaapkamer een persoonlijk tintje te geven.
Riley, Ryan en Gabriela volgden achter de meisjes, en Riley kreeg een warm gevoel terwijl ze naar hen keek. April leek, na jaren van nukkigheid en opstandigheid, opeens ontzettend volwassen. Riley vroeg zich af of dit misschien was wat April al die tijd nodig had gehad: iemand om voor te zorgen.
“Kijk naar ze,” zei Riley tegen Ryan. “Ze worden steeds hechter.”
“Is het niet geweldig?” zei Ryan. “Ze lijken eigenlijk net zusjes. Is dat wat je naar haar toetrok?”
Het was een interessante vraag. Toen ze Jilly eerst thuisbracht, was Riley vooral verbaasd geweest over hoe anders de twee meisjes waren. Maar nu zag ze meer en meer de gelijkenis. Inderdaad, April was bleker en had lichtbruine ogen net als haar moeder, terwijl Jilly donkerbruine ogen had en een olijfkleurige huidskleur.
Maar op dit moment, met hun twee hoofden met donker haar naast elkaar, leken ze heel erg op elkaar.
“Misschien,” zei ze als antwoord op Ryans vraag. “Daar heb ik niet echt over nagedacht. Ik wist alleen maar dat ze ernstig in de problemen zat, en dat ik misschien kon helpen.”
“Het zou best eens kunnen dat je haar leven hebt gered,” zei Ryan.
Riley voelde een brok in haar keel. Die mogelijkheid was nog niet in haar opgekomen, en het was een eervolle gedachte. Ze was zowel dolblij als doodsbang voor dit nieuwe gevoel van verantwoordelijkheid.
Het hele gezin liep rechtstreeks naar het kantoor van de studiebegeleider. Wanda Lewis, net zo warm en glimlachend als altijd, begroette Jilly met een kaart van de school.
“Ik breng je direct naar het klaslokaal,” zei mevrouw Lewis.
“Ik zie dat dit een goede plek is,” zei Gabriela tegen Jilly. “Het komt helemaal goed hier met jou.”
Jilly keek nu nerveus maar blij. Ze gaf hen allemaal een knuffel en volgde toen mevrouw Lewis door de gang.
“Ik vind dit een leuke school,” zei Gabriela tegen Ryan, Riley en April op weg terug naar de auto.
“Ik ben blij dat je dat vindt,” zei Riley.
Ze meende het oprecht. Gabriela was veel meer dan een huishoudster. Ze maakte volledig deel uit van het gezin. Het was belangrijk dat ze zich goed voelde over gezinsbeslissingen.
Ze stapten allemaal in de auto, en Ryan startte de motor.
“Waar nu heen?” vroeg Ryan opgewekt.
“Ik moet naar school,” zei April.
“En meteen daarna naar huis,” zei Riley. “Ik moet naar Quantico om een vliegtuig te halen.”
“Oké,” zei Ryan, en hij reed de parkeerplaats af.
Riley keek naar Ryans gezicht terwijl hij reed. Hij leek erg gelukkig: gelukkig om deel uit te maken van alles, en gelukkig om een nieuw gezinslid te hebben. Zo was hij gedurende het merendeel van hun huwelijk niet geweest. Hij leek echt een ander mens, en op momenten als deze, was ze hem dankbaar.
Ze draaide zich om om naar haar dochter te kijken, die op de achterbank zat.
“Je gaat hier allemaal heel goed mee om,” zei Riley.
April keek verbaasd.
“Ik doe heel erg mijn best,” zei ze. “Ik ben blij dat je het opmerkt.”
Eventjes schrok Riley. Was ze zo druk geweest om ervoor te zorgen dat hun nieuwe gezinslid kon wennen, dat ze haar dochter over het hoofd had gezien?
April was even stil, en zei toen, “Mam, ik ben nog steeds blij dat je haar mee naar huis hebt genomen. Ik denk dat het gewoon een beetje moeilijker is dan ik gedacht had, een nieuw zusje. Ze heeft het vreselijk gehad en soms is het best lastig om met haar te praten.”
“Ik wil het je niet lastig maken,” zei Riley.
April glimlachte zwakjes. “Ik was lastig voor jou,” zei ze. “Ik ben sterk genoeg om met Jilly’s problemen om te gaan. En om eerlijk te zijn begin ik het ook leuk te vinden om haar te helpen. Het komt wel goed. Maak je om ons maar geen zorgen.”
Het stelde Riley gerust dat ze Jilly achterliet in de zorg van drie mensen die ze vertrouwde; April, Gabriela, en Ryan. Op hetzelfde moment zat het haar ook dwars dat ze nu weg moest. Ze hoopte dat ze niet lang weg zou blijven.
*
De aarde verdween ver onder hen terwijl Riley uit het raam van het kleine BAU-vliegtuig keek. Het vliegtuig klom tot boven de wolken voor de bijna zes uur durende vlucht naar het noordwesten. Binnen slechts een paar minuten zag Riley het landschap onder hen razen.
Bill zat naast haar.
Hij zei, “Zo naar de andere kant van het land vliegen doet me altijd denken aan lang geleden, toen mensen moesten lopen of met paarden of wagens moesten.”
Riley knikte en glimlachte. Het was alsof Bill haar gedachten had gelezen. Ze had dat gevoel vaak bij hem.
“Het land moest toentertijd enorm hebben geleken voor mensen,” zei ze. “Het duurde kolonisten maanden om naar de andere kant te komen.”
Een vertrouwde en prettige stilte viel tussen hen. Door de jaren heen hadden zij en Bill genoeg onenigheden en zelfs ruzies gehad, en soms had hun partnerschap zelfs voorbij geleken. Maar door die moeilijke tijden voelde ze zich nu alleen maar hechter met hem. Ze vertrouwde hem met haar leven, en ze wist hij haar vertrouwde met het zijne.
Op tijden als deze was ze blij dat zij en Bill niet hadden toegegeven aan hun onderlinge aantrekkingskracht. Ze waren soms gevaarlijk dichtbij gekomen.
Dat zou alles verpest hebben, dacht Riley.
Het was slim om daarvan uit de buurt te blijven. Ze vond het te moeilijk om zich voor te stellen om hun vriendschap te verliezen. Hij was haar beste vriend in de hele wereld.
Na een tijdje zei Bill, “Bedankt dat je gekomen bent, Riley. Ik had deze keer echt je hulp nodig. Ik denk niet dat ik deze zaak aankan met een andere partner. Zelfs niet met Lucy.”
Riley keek naar hem en zei niks. Ze hoefde hem niet te vragen waar hij aan dacht. Ze wist dat hij haar eindelijk zou vertellen wat er precies met zijn moeder was gebeurd. Dan zou ze pas werkelijk begrijpen hoe belangrijk en onrustbarend deze zaak echt voor hem was.
Hij staarde recht voor zich uit, gravend in zijn herinneringen.
“Je weet al over mijn familie,” zei hij. “Ik heb je verteld dat mijn vader wiskundeleraar was en dat mijn moeder werkte als bankbediende. Met drie kinderen hadden we het goed, maar waren we niet bijzonder rijk. Het was een best gelukkig leven voor ons allemaal. Totdat...”
Bill pauzeerde even.
“Het gebeurde toen ik negen jaar was,” vervolgde hij. “Vlak voor Kerst hield het personeel bij Mams bank hun jaarlijkse kerstfeest. Cadeautjes geven, taart eten, al dat kantoorgebeuren. Toen Mam die middag thuis kwam klonk ze alsof ze plezier had gehad en alsof alles in orde was. Maar naarmate de avond vorderde, begon ze zich raar te gedragen.”
Bills gezicht vertrok van de nare herinnering.
“Ze werd duizelig en verward, en begon onsamenhangend te praten. Het was bijna alsof ze dronken was. Maar Mam dronk nooit veel, en bovendien was er op het feestje helemaal geen alcohol geserveerd. We hadden allemaal geen idee wat er aan de hand was. Het werd snel erger. Ze werd misselijk en begon over te geven. Pap ging zo snel mogelijk met haar naar de Eerste Hulp. Wij kinderen gingen met ze mee.”
Bill viel weer stil. Riley zag dat het steeds moeilijker werd om haar te vertellen wat er gebeurd was.
“Tegen de tijd dat we bij het ziekenhuis aankwamen, ging haar hart tekeer, en hyperventileerde ze, en was haar bloeddruk torenhoog. Toen raakte ze in coma. Haar nieren begonnen ermee op te houden, en ze had hartfalen.”
Bills ogen zaten stevig dichtgeknepen en zijn gezicht was vertrokken van de pijn. Riley vroeg zich af of het misschien beter voor hem was als hij de rest van het verhaal niet zou vertellen. Maar ze voelde aan dat ze hem niet moest stoppen.
Bill zei, “De volgende ochtend hadden de dokters door wat er mis was. Ze leed aan vergiftiging met ethyleenglycol.”
Riley schudde haar hoofd. Het klonk bekend, maar ze kon het niet helemaal plaatsen.
Bill legde snel uit, “Er zat antivriesmiddel in haar punch op het feestje.”
Riley snakte naar adem.
“Mijn god!” zei ze. “Hoe is dat überhaupt mogelijk? Ik bedoel, zou de smaak...?”
“Nou, antivries heeft meestal een zoete smaak,” legde Bill uit. “Het is makkelijk om het onopgemerkt te mengen met suikerhoudende drankjes. Het is ontzettend makkelijk om als vergif te gebruiken.”
Riley vond het moeilijk om te begrijpen wat ze hoorde.
“Maar als er iets in de punch zat, hadden andere mensen dan nergens last van?” zei ze.
“Dat is het nou,” zei Bill. “Niemand anders was vergiftigd. Het zat niet in de kom met punch. Het zat alleen in Mams drinken. Iemand had het specifiek op haar gemunt.”
Hij viel weer even stil.
“Tegen die tijd was het te laat om iets te doen,” zei hij. “Ze bleef in coma en stierf op Oudejaarsavond. We stonden allemaal aan haar bed.”
Op een of andere manier slaagde Bill erin om niet in tranen uit te barsten. Riley vermoedde dat hij door de jaren heen hier al veel tranen om gelaten had.
“Het sloeg nergens op,” zei Bill. “Iedereen vond Mam aardig. Niemand kon ook maar een vijand in de wereld bedenken. De politie deed onderzoek, en het werd duidelijk dat niemand die bij de bank werkte verantwoordelijk was. Maar een paar collega’s konden zich een rare man herinneren die even op het feestje was geweest en toen weer was vertrokken. Hij had vriendelijk geleken, en iedereen was ervan uitgegaan dat hij iemands gast was, een vriend of familielid. Hij was weg voordat het feestje voorbij was.”
Bill schudde verbitterd zijn hoofd.
“De zaak liep dood. En dat is die nu nog steeds. Ik denk dat dat ook zo zal blijven. Na zoveel jaar zal het nooit meer opgelost worden. Het was vreselijk om er nooit achter te komen wie het gedaan had, om nooit gerechtigheid te krijgen. Maar het ergste was om nooit te weten te komen waarom. Het leek gewoon zo zinloos wreed. Waarom Mam? Wat had zij gedaan dat iemand haar zoiets vreselijks aandeed? Misschien had ze wel niks gedaan. Misschien was het een soort zieke grap. Het was een pure marteling om het niet te weten. Dat is het nog steeds. En dat is natuurlijk een van de redenen waarom ik besloot...”
Hij maakte de gedachte niet af. Dat hoefde ook niet. Riley wist al lang dat het onopgeloste mysterie van zijn moeders dood was waarom Bill had gekozen voor een carrière in wetshandhaving.
“Ik vind het zo erg voor je,” zei Riley.
Bill haalde zwakjes zijn schouders op, alsof er een enorm gewicht op zijn schouders rustte.
“Het was lang geleden,” zei hij. “Bovendien weet jij als geen ander hoe het voelt.”
Riley schrok van Bills zachte woorden. Ze wist precies wat hij bedoelde. En hij had gelijk. Ze had het hem lang geleden al verteld, dus het was niet nodig om het nu te herhalen. Hij wist het al. Maar dat maakte de herinnering niet minder schrijnend.
Riley was zes jaar oud, en Mamma had haar meegenomen naar een snoepwinkel. Riley was blij en vroeg om alle snoepjes die ze zag. Soms mopperde Mamma op haar als ze dat deed. Maar vandaag was Mamma lief en verwende ze haar, kocht ze al het snoep dat ze wilde.
Toen ze in de rij voor de kassa stonden, liep een vreemde man naar ze. Hij had iets op zijn gezicht waardoor zijn neus en lippen en wangen plat werden en hij zag er zowel grappig en eng uit, als een soort clown. Het duurde even voor Riley besefte dat hij een panty over zijn hoofd droeg, net zo een als Mamma aan haar benen aanhad.
Hij had een pistool vast. Het pistool zag er enorm uit. Hij richtte het op Mamma.
“Geef me je handtas,” zei hij.
Maar Mamma deed het niet. Riley wist niet waarom. Ze wist alleen maar dat Mamma bang was, misschien te bang om te doen wat de man zei dat ze moest doen. Riley moest waarschijnlijk ook bang zijn, dus dat was ze ook.
Hij zei wat stoute woorden tegen Mamma, maar ze gaf hem nog steeds niet haar handtas. Ze stond helemaal te trillen.
Toen was er een knal en een flits, en viel Mamma op de grond. De man zei meer stoute woorden en rende weg. Er kwam bloed uit Mamma’s borstkas, en ze hapte naar adem en kronkelde even voordat ze helemaal stil lag.
Kleine Riley begon te gillen. Ze stopte lange tijd niet met gillen.
De zachte aanraking van Bills hand op de hare bracht Riley terug naar het heden.
“Het spijt me,” zei Bill. “Ik wilde het niet allemaal oprakelen.”
Hij had duidelijk de traan die over haar wang naar beneden stroomde gezien. Ze kneep in zijn hand. Ze was dankbaar voor zijn begrip en zorg. Maar de waarheid was dat Riley Bill nooit verteld had over een herinnering die haar nog erger kwelde.
Haar vader was een kolonel bij de Marine geweest; een strenge, wrede, gevoelloze, liefdeloze en meedogenloze man. In al die jaren die volgden, had hij Riley de schuld gegeven voor de dood van haar moeder. Het maakte niet uit dat ze pas zes jaar oud was geweest.
“Je had haar net zo goed zelf kunnen neerschieten, met alles wat je haar hebt aangedaan,” had hij gezegd.