Moord met een hoger doel

- -
- 100%
- +
“Kun je me wat meer vertellen over zaterdagavond?”
Rachels ogen vulden zich met tranen. “Het gaat dus over Cindy, hè?”
“Ja, inderdaad,” zei Avery, “misschien kunnen we beter even gaan zitten.”
Rachel stortte in en begon te huilen. Door haar tranen heen probeerde ze te spreken. “Is alles goed met haar? Waar is ze?”
Avery vond dit onderdeel van haar werk verschrikkelijk: met familie en vrienden praten. Eigenlijk kon ze over de zaak nog niet veel kwijt. Hoe meer mensen er van de zaak op de hoogte waren, hoe meer er werd gekletst, en zo konden ook de daders heel wat informatie te weten komen. Meestal had niemand hier begrip voor: men was te veel van streek. Men wilde alleen maar antwoorden.
Avery zat naast haar. “We zijn blij dat je ons hebt gebeld,” zei ze. “Daar heb je goed aan gedaan. Ik vrees dat ik je nog niet veel over de zaak kan vertellen, zolang het onderzoek nog loopt. Wat ik je wel kan zeggen is dat ik er alles aan doe om te weten te komen wat er die nacht met Cindy is gebeurd. Ik kan dit echter niet alleen, en daarom heb ik je hulp nodig.”
Rachel knikte en veegde haar tranen weg. “Ik kan helpen,” zei ze. “Ik kan helpen.”
“Ik wil weten wat je je kunt herinneren over die nacht én over Cindy. Met wie heeft ze gepraat? Is je iets opgevallen? Heeft ze bepaalde opmerkingen gemaakt? Waren sommige mensen erg in haar geïnteresseerd? Wat weet je nog over het ogenblik waarop ze is weggegaan?”
Rachel stortte weer in. Na een tijdje stak ze haar hand op en leek ze zich iets beter te voelen. “Ja,” zei ze, “zeker.”
Avery probeerde haar een beetje af te leiden en vroeg: “Waar is iedereen trouwens?” Ik dacht altijd dat deze studentenhuizen vol zaten met meisjes die in hun Kappa-outfit aan het bekomen waren van hun kater.”
“De meesten zijn naar hun colleges,” zei Rachel, terwijl ze haar ogen droogdepte. “En een paar meisjes zijn gaan ontbijten. Trouwens,” voegde ze eraan toe, “dit is geen echt studentenhuis. Het is alleen maar een ruimte die we huren om uit te rusten en wat te chillen als we niet naar onze kamers willen. Cindy verbleef hier trouwens nooit. Het was haar te modern. Ze hield meer van een iets huiselijkere sfeer.”
“Waar woont ze dan wel?”
“Op een studentenkamer niet ver hier vandaan,” zei Rachel. “Maar zaterdagavond ging ze niet naar huis. Ze zou haar vriend ontmoeten.”
“Vriend?”
Rachel knikte. “Winston Graves, populaire laatstejaarsstudent, roeier, enorme eikel. Niemand begreep wat ze in die gozer zag. Ik wel, denk ik. Hij is razend knap en zijn ouders zijn stinkend rijk. Cindy had nooit geld. Als je zelf niet veel geld hebt, kan ik wel begrijpen dat je voor dit soort types valt.”
Inderdaad, dacht Avery. Daar weet ik alles van. Ze bedacht hoe het geld, de prestige en de macht van haar vorige baan ertoe hadden geleid dat ze ging geloven dat ze helemaal niet meer dat bange en vastberaden meisje was dat Ohio had verlaten.
“Waar woont Winston?” vroeg ze.
“Winthrop Square. Dat is hier niet zo ver vandaan. Maar Cindy is daar nooit aangekomen. Winston kwam zondagmorgen langs en vroeg naar haar. Hij dacht dat ze vergeten was dat ze hadden afgesproken en dat ze hem had laten zitten. Dus zijn we samen naar het huis gegaan waar ze woont. Maar daar was ze ook niet. En toen heb ik de politie gebeld.”
“Kan ze ergens anders naartoe gegaan zijn?”
“Zeker niet,” zei Rachel. “Zo is Cindy helemaal niet.”
“Dus toen ze hier vertrok wist je zeker dat ze naar Winston ging?”
“Absoluut.”
“Denk je dat er iets gebeurd kan zijn waardoor ze misschien haar plannen had gewijzigd? Is er die avond zelf iets gebeurd, of misschien zelfs op het einde van de avond?”
Rachel schudde haar hoofd. “Nee, of toch,” besefte ze opeens. “Ja, er was wel iets. Ik weet zeker dat het niets te betekenen heeft, maar er was een jongen die haar al jarenlang leuk vindt. Hij heet George Fine. Hij is knap, stoer, een eenling en een beetje vreemd, als u begrijpt wat ik bedoel. Hij traint veel en gaat vaak joggen op de campus. Vorig jaar zat hij een keer bij hetzelfde hoorcollege als ik. We maakten er altijd grapjes over dat hij sinds het eerste jaar bijna elk semester bij Cindy in de les zat. Ze leek wel een obsessie voor hem. Hij was hier zaterdagavond ook en het gekke is dat Cindy die avond vrij veel met hem heeft gedanst en dat ze zelfs gekust hebben. Zoiets doet Cindy eigenlijk helemaal nooit. Ik bedoel, ze heeft een relatie met Winston, ook al zijn ze niet het perfecte koppel, maar ze was echt stomdronken en helemaal uitgelaten. Ze kusten, dansten en opeens was ze weg.”
“Is George haar gevolgd?”
“Dat weet ik eigenlijk niet,” zei ze. “Echt waar. Ik kan me niet herinneren dat ik hem nog heb gezien nadat Cindy vertrokken was, maar dat was misschien omdat ik ook behoorlijk dronken was.”
“Weet je nog hoe laat ze vertrokken is?”
“Ja,” zei ze, “stipt om kwart voor drie. Zaterdag hadden we ons jaarlijkse 1 aprilfeestje en we zouden een goede grap uithalen, maar iedereen had zoveel plezier dat we er helemaal niet meer aan hadden gedacht, tot Cindy op het punt stond te vertrekken.” Rachel boog haar hoofd. Opeens werd het helemaal stil.
“Nou,” zei Avery, “je hebt me goed geholpen. Dank je wel. Hier heb je mijn kaartje. Als je je nog iets herinnert of als andere studenten zich nog iets herinneren, neem dan contact met me op. Het onderzoek is momenteel volop aan de gang, dus zelfs het kleinste detail kan ons al een heel eind op weg helpen.”
Rachel keek haar aan en tranen welden op in haar ogen. Langzaam rolden ze over haar wangen. Heel stil en beheerst zei ze: “Ze is dood, hè?”
“Rachel, daar kan ik niets over zeggen.”
Rachel knikte, hield haar handen voor haar gezicht en stortte helemaal in.
Avery boog naar voren en hield haar stevig vast.
HOOFDSTUK ZES
Weer buiten keek Avery naar de hemel en ze slaakte een diepe zucht.
Het was behoorlijk druk in Church Street en ze merkte dat er op heel wat gevels camera’s hingen. Ze kon zich moeilijk voorstellen dat de ontvoering hier had plaatsgevonden, zelfs midden in de nacht.
Waar ben je heen gegaan? vroeg ze zich af.
Ze zocht op haar telefoon naar de makkelijkste route naar Winthrop Square. Ze liep wat verder Church Street af en sloeg links af naar Brattle Street. Die was breder dan Church Street en er waren net zoveel winkels. Aan de overkant van de straat zag ze Brattle Theatre. Daarnaast liep een smal steegje met op de hoek een koffiezaakje. Bomen zorgden voor wat schaduw in de straat. Nieuwsgierig stak Avery de straat over en liep het steegje in. Toen keerde ze terug naar Brattle Street en bekeek de gevels van de winkels in de buurt. Minstens twee ervan hadden een camera.
Ze stapte een sigarettenwinkel binnen. Een belletje kondigde haar bezoek aan. “Kan ik u helpen?” vroeg een oude blanke hippie met dreadlocks.
“Ja,” zei Avery. “Ik zag dat er een camera aan de gevel hangt. Welk bereik heeft dat ding?”
“De hele straat,” zei hij, “in beide richtingen. Twee jaar geleden heb ik die moeten installeren. Die vervloekte studenten! Iedereen denkt altijd dat die Harvard-studenten zo verstandig zijn, maar ze zijn net zo’n stelletje klootzakken als andere mensen. Al jaren slaan ze mijn ruiten telkens aan diggelen. Een studentengrap, zeker? Nou, niet voor mij. Weet je wel hoeveel die ruiten me kosten?”
“Dat is inderdaad vervelend. Luister, ik heb geen huiszoekingsbevel,” zei ze, terwijl ze haar badge tevoorschijn haalde, “maar een van die idiote studenten heeft voor nogal wat overlast gezorgd een beetje verderop in de straat. Jammer genoeg hangen daar geen camera’s. Mag ik de beelden van uw camera’s eens bekijken? Ik weet ongeveer hoe laat dat was. Het zal niet zo lang duren.”
Hij fronste en mompelde wat in zichzelf. “Ik weet niet,” zei hij toen, “ik moet de winkel in het oog houden. Ik ben hier in mijn eentje.”
“Ik kan het de moeite waard maken.” Ze lachte. “Wat dacht u van vijftig dollar?”
Hij boog zijn hoofd en zonder een woord te zeggen stapte hij achter de toonbank vandaan en draaide het bordje aan de deur van “open” naar “gesloten”.
“Vijftig dollar?” zei hij. “Kom maar verder!”
Achter in de winkel was het een rotzooi van jewelste en het was er behoorlijk donker. Achter de kartonnen dozen en een heleboel rommel kwam een kleine tv tevoorschijn. Erboven hing een plank aan de wand met daarop een elektronische installatie die met een kabel aan de tv verbonden was.
“Eigenlijk gebruik ik dat ding niet vaak,” zei hij, “alleen als er moeilijkheden zijn. De opnamen worden elke week op maandagavond gewist. Wanneer heeft het incident plaatsgevonden?”
“Zaterdagavond,” zei ze.
“Nou, dan hebt u geluk.”
Hij startte het systeem op. Op de zwart-witbeelden was de voorkant van de winkel te zien. Avery kon de ingang duidelijk zien, net als de overkant van de straat en het begin van Brattle Street. Het gedeelte dat haar interesseerde lag ongeveer vijftig meter verderop. Het beeld werd troebeler en het steegje was niet duidelijk meer te zien.
Met de muis spoelde hij de beelden terug. “Hoe laat was het precies?” vroeg hij.
“Kwart voor drie,” zei ze, “maar ik zou ook graag de beelden zien van andere tijdstippen. Vindt u het goed als ik zelf even kijk? U kunt gerust terug naar de winkel.”
De man keek haar achterdochtig aan. “Bent u van plan iets te stelen?”
“Ik ben een smeris,” zei ze. “Stelen ligt niet in mijn aard.”
“Nou, u ziet er niet uit zoals de meeste smerissen,” zei hij lachend.
Avery pakte een kleine, zwarte stoel. Ze veegde het stof eraf en ging zitten. Ze bestudeerde de installatie en algauw had ze gevonden hoe ze de beelden voor- en achteruit kon spoelen.
Om kwart voor drie zag ze enkele mensen Brattle Street in en uit gaan.
Om tien voor drie leek de straat leeg.
Om acht voor drie kwam er iemand in beeld vanuit de richting van Church Street. Aan haar haren en jurk te zien was het een meisje. Ze stak Brattle Street over en sloeg links af. Toen ze langs het koffiezaakje liep, kwam er een donkere figuur achter de bomen vandaan en pakte haar vast. Opeens waren ze allebei verdwenen. Eventjes kon Avery slechts enkele onduidelijke donkere bewegingen zien. De beelden liepen verder en de bomen namen weer hun oorspronkelijke vorm aan. Het meisje kwam niet meer tevoorschijn.
Ze haalde haar portofoon van haar riem. “Ramirez,” zei ze, “waar ben je?”
“Wie is dit?” antwoordde een krakende stem.
“Je weet maar al te goed wie ik ben. Je nieuwe partner.”
“Ik ben nog steeds in Lederman Park. We zijn hier bijna klaar. Ze hebben net het lichaam weggehaald.”
“Je moet meteen hierheen komen,” zei ze en ze gaf het adres door. “Ik denk dat ik weet waar Cindy Jenkins werd ontvoerd.”
* * *
Een uur later had Avery beide uiteinden van het steegje met gele tape laten afzetten. Een politieauto en het busje van de forensische dienst stonden geparkeerd op de stoep van Brattle Street. Een politieagent hield nieuwsgierige bezoekers op afstand.
Het steegje kwam uit op een brede, donkere straat. Aan de ene kant daarvan bevond zich een glazen gebouw van een makelaarskantoor en een laadperron. De andere kant was bebouwd met woningen. Er was ook een parkeerplaats met ruimte voor vier auto’s. Ook het andere eind van het steegje was afgezet met gele tape en een politieauto.
Avery stond voor het laadperron. “Daar,” zei ze, terwijl ze naar een camera in de hoogte wees. “Die opnamen hebben we nodig. Het is hoogstwaarschijnlijk de camera van het makelaarskantoor. We gaan naar binnen om te kijken wat we te weten kunnen komen.”
Ramirez schudde zijn hoofd. “Je bent niet wijs,” zei hij. “Er was helemaal niets geks te zien op die beelden.”
“Cindy Jenkins hoefde helemaal niet in dit steegje te zijn,” zei Avery. “Haar vriend woont de andere kant op.”
“Misschien maakte ze gewoon een ommetje,” redeneerde hij. “Wat ik bedoel is dat we hier heel wat mensen op zetten en misschien leidt het tot niets.”
“Natuurlijk zal het tot iets leiden. Je hebt de beelden toch gezien?”
“Het enige wat ik zag waren een aantal vage zwarte schimmen waar ik niets van kon maken!” Hij bleef volhouden. “Waarom zou de moordenaar hier toeslaan? Overal hangen camera’s. Hij zou wel helemaal gek moeten zijn.”
“We gaan kijken wat we te weten kunnen komen,” zei ze.
De eigenaar van het glazen gebouw en het laadperron was Top Real Estate Company. Na een kort gesprek met de beveiligingsmedewerker bij de ingang namen Avery en Ramirez plaats in de zachte, lederen stoelen en wachtten op een van de medewerkers van het kantoor. Tien minuten later verscheen de verantwoordelijke van de beveiligingsdienst, samen met de bedrijfsleider.
Avery zette haar mooiste glimlach op en schudde hen de hand. “Bedankt dat u ons wilde ontvangen,” zei ze. “We willen graag de beelden zien van de camera die boven het laadperron hangt. We hebben geen huiszoekingsbevel,” zei ze, “maar wat we wel hebben is een meisje dat werd vermoord en dat zaterdagavond hoogstwaarschijnlijk net voor uw deur werd ontvoerd. Als er op de beelden niets te zien is, zijn we hier binnen twintig minuten weer weg.”
“En als er wel wat te zien is?” vroeg de bedrijfsleider.
“Dan hebt u de juiste beslissing genomen om de politie te helpen bij deze uiterst gevoelige en urgente zaak. Het kan wel een hele dag duren om een huiszoekingsbevel te regelen. Dit meisje is al twee dagen dood. Zij kan ons niets meer vertellen. Zij kan ons niet verder helpen. Maar ú kunt dat wel. Help ons alstublieft. Elke seconde die we verliezen, maakt het moeilijker om de dader op te sporen.”
De bedrijfsleider knikte bij zichzelf en wendde zich tot zijn beveiligingsmedewerker. “Davis,” zei hij, “breng ze naar boven. Geef ze alles wat ze nodig hebben. Als er problemen zijn,” zei hij tegen Avery, “dan hoor ik het wel.”
Op weg naar boven floot Ramirez zachtjes. “Wat charmant,” zei hij.
“Ik doe wat ik moet doen,” fluisterde Avery.
Het beveiligingskantoortje van Top Real Estate was uitgerust met meer dan twintig beeldschermen. De medewerker nam plaats aan een zwarte tafel met een toetsenbord. “Oké,” zei hij. “Tijd en plaats?”
“Het laadperron. Ongeveer om acht voor drie, en vanaf daar graag verdergaan.”
Ramirez schudde zijn hoofd. “Ik weet zeker dat we niets zullen vinden.”
De beelden van de camera waren van een veel betere kwaliteit dan die van de sigarettenwinkel en bovendien in kleur. De meeste schermen hadden hetzelfde formaat, maar een ervan was groter. De beveiligingsmedewerker verbond de camera op het laadperron met het grootste scherm en spoelde de beelden terug.
“Daar!” riep Avery. “Stop!”
Het beeld stopte op tien voor drie. De camera liet een panoramisch beeld zien van de parkeerplaats tegenover het laadperron, evenals het bordje van de doodlopende straat en de straat die zich daarachter bevond. Het steegje dat naar Brattle Street leidde was maar half te zien. Op de parkeerplaats stond maar één auto geparkeerd: een donkerblauw minibusje.
“Die auto hoort daar helemaal niet te staan,” zei de man en hij wees.
“Is het kenteken leesbaar?” vroeg Avery.
“Ja, ik heb het,” zei Ramirez.
Alle drie tuurden ze naar het scherm. Een tijd lang zagen ze alleen de bewegingen van de auto’s in de tegenoverliggende straat en de bewegende bomen.
Om zeven voor drie kwamen er twee personen in beeld. Ze zagen eruit als een verliefd koppel.
Een ervan was een man, tamelijk tenger en klein, met dik weerbarstig haar, een snor en een bril. De andere persoon was een meisje, groter en met lang haar. Ze droeg een licht zomerjurkje en sandalen. Het leek alsof ze dansten. Hij hield een van haar handen vast en draaide haar in het rond.
“Wel heb ik ooit,” zei Ramirez, “dat is Jenkins!”
“Hetzelfde jurkje,” zei Avery, “dezelfde schoenen, dezelfde haren.”
“Ze is gedrogeerd,” zei hij. “Kijk, haar voeten slepen over de grond.”
Ze zagen dat de moordenaar de deur aan de passagierskant van het busje openmaakte en haar erin zette. Toen hij zich omdraaide om naar de andere kant van het busje te lopen, keek hij recht in de camera bij het laadperron, maakte een theatrale buiging en liep naar de deur aan de bestuurderskant.
“Verdomme!” riep Ramirez uit. “Die klootzak daagt ons gewoon uit!”
“Ik wil het hele team op deze zaak,” zei Avery. “Thompson en Jones houden zich vanaf nu alleen nog hiermee bezig. Thompson kan in het park blijven. Licht hem in over het minibusje, dan weet hij waar hij naar moet zoeken. We moeten te weten komen welke kant dat busje op is gegaan. Jones heeft een lastigere opdracht. Hij moet meteen hierheen komen en het busje volgen. Het kan me niet schelen hoe hij het doet. Zeg hem dat hij alle mogelijke camerabeelden moet bestuderen.”
Ze draaide zich om naar Ramirez, die haar geschokt en vol bewondering aanstaarde.
“We hebben onze moordenaar.”
HOOFDSTUK ZEVEN
Om kwart voor zeven ’s avonds nam Avery de lift naar de tweede verdieping van het politiebureau. Ze voelde zich uitgeput. Alle energie en kracht door de gebeurtenissen van die morgen hadden geleid tot een vruchtbare dag. De avond zou echter nog veel onbeantwoorde vragen brengen. Haar lichte huid was wat verbrand door de zon en haar haren zagen er niet uit. Haar jasje hing slordig over haar arm, haar blouse was smoezelig en gekreukt. Ramirez daarentegen zag er nog steeds uit om door een ringetje te halen: zijn haren netjes naar achteren gekamd, zijn pak zag eruit alsof het net van de stomerij kwam, zijn ogen stonden nog steeds bijzonder alert en op zijn voorhoofd parelden enkel wat druppeltjes zweet.
“Hoe kun jij er na zo’n dag nog zo goed uitzien?” vroeg ze.
“Dat is mijn Spaans-Mexicaanse bloed,” verduidelijkte hij. “Ik kan makkelijk vierentwintig of achtenveertig uur doorgaan en er nog steeds perfect uitzien.” Hij schonk Avery een pijnlijke blik en verzuchtte: “Je ziet er inderdaad vreselijk uit.” In zijn ogen blonk respect. “Maar je hebt het wel gedaan!”
’s Avonds was het maar half zo druk op de tweede verdieping. De meeste agenten waren al naar huis of patrouilleerden op straat. In de vergaderzaal brandde nog licht. Dylan Connelly beende heen en weer, blijkbaar helemaal van streek. Toen hij hen zag gooide hij de deur open. “Waar hebben jullie in hemelsnaam uitgehangen?” snauwde hij. “Ik wilde om vijf uur stipt een verslag op mijn bureau. Het is bijna zeven uur. Jullie radio stond uit. Allebei,” benadrukte hij. Hij wees naar Avery. “Van jou had ik dat nog kunnen verwachten, Black, maar zeker niet van jou, Ramirez! Niemand heeft me gebeld. Niemand beantwoordde zijn telefoon. Ook de hoofdinspecteur is woedend, dus je hoeft niet bij hem te gaan klagen. Zien jullie de ernst van de situatie eigenlijk wel in? Wat dachten jullie wel?”
Ramirez stak zijn handen in de lucht. “Maar we hébben gebeld,” zei hij. “Ik heb een boodschap ingesproken.”
“Je hebt twintig minuten geleden gebeld,” snauwde Dylan. “Ik probeer je al sinds halfvijf elk halfuur te bereiken. Was er iemand dood? Zaten jullie achter de moordenaar aan? Want dit zijn de enige antwoorden die ik kan aanvaarden voor jullie regelrechte ongehoorzaamheid. Ik zou jullie onmiddellijk van de zaak moeten halen.” Hij wees in de richting van de vergaderzaal. “Naar binnen, nú.”
Boze bedreigingen waren niet aan Avery besteed. Dylans woede was niet meer dan een achtergrondgeluid dat ze makkelijk kon buitensluiten. Ze had dit lang geleden al moeten leren, in Ohio, toen ze had moeten horen hoe haar vader elke nacht tegen haar moeder tekeerging. In die tijd hield ze haar handen hard tegen haar oren, zong liedjes en droomde over de dag dat ze eindelijk vrij zou zijn.
Geen tijd voor herinneringen nu, er waren dringendere zaken.
De middagkrant lag op tafel. Op de voorpagina stond een foto van Avery Black, die met een geschrokken blik recht in de camera keek die onverwacht in haar gezicht geduwd was. De kop, in grote letters, luidde: Moord in Lederman Park: strafpleiter van een seriemoordenaar onderzoekt de zaak! Naast deze paginagrote foto stond een foto van Howard Randall, de oude verschrompelde seriemoordenaar met jampotglazen en een valse lach, de man van wie Avery nog steeds nachtmerries had. Deze foto had als titel: ‘Vertrouw niemand: advocaat noch politie.’
“Heb je dit gezien?” snoof Connelly. Hij pakte de krant op en gooide die terug op tafel. “Je hebt de voorpagina gehaald! Het is pas je eerste dag bij Moordzaken en je bent al voorpaginanieuws. Alwéér. Heb je er enig idee van hoe onprofessioneel dit overkomt? Nee, nee,” zei hij toen hij Ramirez’ blik zag, “waag het niet om hier iets op te zeggen. Jullie hebben het allebei verpest. Ik weet niet met wie jullie vanmorgen hebben gesproken, maar jullie hebben een gigantische puinhoop veroorzaakt. Hoe kreeg Harvard te horen dat Cindy Jenkins dood is? Op de website van Kappa Kappa Gamma werd een herdenkingsregister geopend.”
“Een goeie gok?” zei Avery.
“Krijg de klere, Black! Je staat niet langer op de zaak. Heb je dat goed begrepen?”
Hoofdinspecteur O’Malley kwam de kamer binnen.
“Wacht,” protesteerde Ramirez. “Dit kun je niet maken. Je weet helemaal niet wat we te weten zijn gekomen.”
“Het kan me niet schelen wat je te weten bent gekomen,” gromde Dylan. “Ik ben nog niet klaar. Het wordt nog beter. De burgemeester heeft een uur geleden gebeld. Blijkbaar speelt hij golf met de vader van Jenkins en hij wilde weten waarom een strafpleiter, die nota bene een seriemoordenaar heeft vrijgepleit, op de moordzaak zit van de dochter van een van zijn beste vrienden.”
“Kalm aan,” zei O’Malley.
Dylan draaide zich met een rood gezicht en open mond om. Bij het zien van de hoofdinspecteur – die een heel stuk kleiner en stiller was, maar die bijzonder opgefokt was en eruitzag alsof hij elk moment kon ontploffen – nam Dylan een stap terug.
“Om welke reden dan ook,” zei O’Malley gelaten, “is deze zaak gewoon helemaal uit de hand gelopen. Daarom wil ik precies weten wat jullie de hele dag hebben gedaan, tenminste als jij daar mee akkoord kunt gaan, Dylan?”
Connelly mompelde iets bij zichzelf en draaide zich om.
De hoofdinspecteur knikte naar Avery. “Voor de draad ermee.”
“Ik heb de naam van het meisje nooit genoemd,” zei Avery, “maar ik heb wel een van haar medestudenten bij Kappa Kappa Gamma ondervraagd, de beste vriendin van Cindy Jenkins, Rachel Strauss. Zij heeft waarschijnlijk het verband gelegd. Het spijt me,” zei ze met een oprecht verontschuldigende blik in Dylans richting. “Ik ben niet zo goed in small talk. Ik was op zoek naar antwoorden en die heb ik gevonden.”
“Vertel het dan,” moedigde Ramirez haar aan.
Avery liep om de vergadertafel heen. “We hebben te maken met een seriemoordenaar.”
“Kom nou toch!” mopperde Dylan. “Hoe kan zij dat nou weten? Ze is pas één dag met de zaak bezig. We hebben pas één dood meisje. Dat kan helemaal niet.”
“Hou nu toch eens je mond!” schreeuwde O’Malley.
Dylan beet op zijn onderlip.
“Dit is geen gewone moord,” zei Avery. “Dat zei je zelf ook al, hoofdinspecteur, en ik denk dat jij dit ook ingezien moet hebben,” zei ze tegen Dylan. “Het slachtoffer ziet eruit alsof ze nog leeft. Onze moordenaar aanbad haar. Geen enkele blauwe plek op haar lichaam, geen verkrachting, dus een overval of huiselijk geweld kunnen we alvast uitsluiten. Het forensisch rapport bevestigt dat ze werd gedrogeerd met een krachtig, hoogstwaarschijnlijk natuurlijk middel dat de moordenaar waarschijnlijk zelf heeft samengesteld uit plantenextracten, waardoor ze bijna meteen verlamd raakte en langzaam werd vermoord. Ervan uitgaande dat hij deze planten zelf ergens stiekem kweekt, heeft hij hiervoor licht, een watersysteem en plantenvoeding nodig. Ik heb een paar mensen opgebeld om te weten te komen hoe deze zaden worden geïmporteerd, waar ze worden verkocht en hoe je aan al het benodigde materiaal hiervoor kunt komen. Hij wilde dat zijn slachtoffer in leven bleef, in elk geval een tijdje. Ik had geen idee waarom, tot we hem zagen op het beeld van bewakingscamera’s.”
“Wat?” fluisterde O’Malley.







