- -
- 100%
- +
Ze deed het klinken alsof het een ziekte was. Angelica was echter meer geërgerd door het feit dat ze alles al had geregeld zonder dat zij op de hoogte was gebracht. Toch deed ze haar best om de dankbaarheid te tonen die van haar verwacht werd.
“Dank u, uwe Majesteit,” zei ze. “Ik zal ernaar streven om de beste schoondochter te worden die u zich kunt wensen.”
“Vergeet alleen niet dat het feit dat je mijn dochter wordt niet betekent dat je een voorkeursbehandeling krijgt,” zei de Weduwe. “Je bent geselecteerd om een taak uit te voeren, en dat zal je naar mijn tevredenheid doen.”
“Ik zal Sebastian gelukkig maken,” zei Angelica.
De Weduwe ging staan. “Zorg daarvoor. Maak hem zo gelukkig dat hij nergens anders aan kan denken. Maak hem gelukkig genoeg om gedachten aan… anderen uit zijn hoofd te drijven. Maak hem gelukkig, schenk hem kinderen, doe alles wat de echtgenote van een prins dient te doen. Als je dat doet, zal jij ook een gelukkige toekomst hebben.”
Angelica’s temperament stond haar niet toe dat langs zich heen te laten glijden. “En als het me niet lukt?”
De Weduwe keek haar aan alsof ze niets waard was, alsof ze niet tot de belangrijkste aristocraten van het land behoorde.
“Je probeert sterk te zijn, in de hoop dat ik je als een soort gelijke zal gaan respecteren,” zei ze. “Misschien hoop je dat ik iets van mezelf in je zie, Angelica. Misschien is dat ook wel zo, maar dat is niet per definitie iets positiefs. Er is één ding dat je vanaf nu goed moet onthouden: je bent mijn bezit.”
“Nee, u—”
De mep was niet hard. Het zou geen blauwe plek achterlaten. Het deed niet eens pijn, behalve dan voor Angelica’s trots. Daar brandde het.
“Je bent mijn bezit, als een meisje met arbeidscontract,” herhaalde de Weduwe. “Als je me teleurstelt, zal ik je verwoesten voor wat je hebt getracht mijn zoon aan te doen. De enige reden dat je hier zit in plaats van in een cel, is omdat je op deze manier nuttiger voor me bent.”
“Als een echtgenote voor uw zoon,” merkte Angelica op.
“Als dat, en als afleiding voor hem,” antwoordde de Weduwe. “Je zei dat je alles zou doen. Vertel het me als je van gedachten bent veranderd.”
Want dan zou Angelica de meest afschuwelijke dood krijgen die ze zich kon voorstellen.
“Nee, dat dacht ik al. Je zult de perfecte vrouw zijn. Op den duur zal je de perfecte moeder zijn. Je brengt me op de hoogte als er problemen zijn. Je gehoorzaamt mij. Als je faalt, zal het Masker van Lood verbleken vergeleken bij wat er met je zal gebeuren.”
HOOFDSTUK ZES
Ze sleurden Sophia naar buiten en trokken aan haar, ondanks het feit dat ze op eigen benen liep. Ze was te verdoofd om iets anders te doen, te zwak om zelfs maar aan vechten te denken. De nonnen leverden haar af volgens de bevelen van haar nieuwe eigenaar. Ze hadden haar net zo goed kunnen inpakken als een nieuwe hoed of een stuk vlees.
Toen Sophia de wagen zag probeerde ze zich te verzetten, maar het maakte geen verschil. Het was een groot, ordinair ding, geschilderd als de wagen van een circus of een toneelgezelschap. Maar de tralies verraadden wat het echt was: de wagen van een slavenhandelaar.
De nonnen sleurden haar erheen en schoven de grote bouten opzij, waar je van binnenuit niet bij kon komen.
“Een zondig kind als jij verdient een plek als deze,” zei één van de nonnen.
De andere lachte. “Denk je dat ze nu zondig is? Moet je eens zien hoe ze is nadat ze twee jaar lang is gebruikt door elke man die geld voor haar heeft.”
Sophia ving een korte glimp op van ineengedoken figuren toen de nonnen de deur opengooiden. Ze zag angstige ogen die naar haar opkeken, een half dozijn andere meisjes die op de harde houten vloer in elkaar gedoken zaten. Toen duwden ze haar naar binnen, en ze struikelde over de andere meisjes heen.
De deur sloeg met een harde klap van metaal op metaal achter haar dicht. Het geluid van de bouten was nog erger, als een schrapende verkondiging van Sophia’s hulpeloosheid.
De andere meisjes deinsden voor haar terug terwijl ze een plekje probeerde te vinden. Sophia’s gave gaf haar inzicht in hun angsten. Ze waren bang dat ze misschien nog gewelddadig was, zoals het donkerogige meisje in de hoek was geweest, of dat ze zou schreeuwen tot Meister Karg hen allemaal zou slaan, zoals het meisje met de blauwe plekken rond haar mond had gedaan.
“Ik doe jullie geen kwaad,” zei Sophia. “Ik ben Sophia.”
Ze mompelden woorden die namen geweest zouden kunnen zijn, maar het was zo zachtjes dat Sophia ze niet allemaal kon verstaan. Haar gave hielp haar, maar op dat moment was ze te druk met haar eigen ellende om er veel aandacht aan te besteden.
Een paar dagen geleden was alles zo anders geweest. Ze was gelukkig geweest. Ze was veilig in het paleis geweest, bezig met de voorbereidingen van haar bruiloft, in plaats van opgesloten in een wagen. Ze was omgeven geweest door dienstmeisjes en hulpjes, niet door angstige meisjes. Ze had mooie jurken gehad in plaats van vodden, veiligheid in plaats van de aanhoudende pijn van een afranseling.
Ze had het vooruitzicht op een leven met Sebastian gehad, in plaats van misbruik door talloze mannen.
Er was niets dat ze kon doen. Niets, behalve daar zitten en tussen de tralies doorkijken hoe Meister Karg met een zelfingenomen grijns op zijn gezicht het weeshuis uitliep. Hij slenterde terug naar de wagen, waarna hij zich met kreunend van inspanning op de wagen hees. Sophia hoorde het klappen van een zweep, en na de martelingen die ze had moeten ondergaan aan de handen van Zuster O’Venn, dook ze instinctief in elkaar; haar lichaam verwachtte nog altijd pijn, ondanks het feit dat de wagen al in beweging was gekomen.
De wagen kroop door de straten van Ashton, en de houten wielen leken de spleten tussen de straatstenen moeiteloos te vinden. Sophia zag de huizen voorbijglijden, op nauwelijks het tempo van iemand die lopend was. De wagen leek geen haast te hebben om op zijn bestemming te komen. Dat zou iets goeds moeten zijn, maar op een bepaalde manier leek het niets meer dan een manier om haar ellende te rekken en haar en de anderen te treiteren met het feit dat ze de wagen niet uit konden.
Sophia zag mensen voorbijlopen. Ze gingen voor de wagen uit de weg, op de manier waarop ze opzij gingen voor andere grote wagens die hen zouden kunnen verpletteren. Een paar mensen wierpen een blik baar binnen, maar ze zeiden niets. Ze maakten in elk geval geen aanstalten om de wagen tegen te houden, of de meisjes die erin zaten te helpen. Wat zei het over een plek als Ashton dat dit als normaal werd beschouwd?
Een dikke bakker bleef even staan om hen na te kijken. Een stel ging voor de wielen uit de weg. Kinderen werden naar hun moeders toe getrokken, of renden achter de wagen aan om naar binnen te kijken omdat ze daartoe waren uitgedaagd door hun vrienden. Mannen wierpen nadenkende blikken naar binnen, alsof ze zich afvroegen of ze zich één van de meisjes konden veroorloven. Sophia dwong zichzelf om dreigend naar hen terug te kijken, en daagde hen uit haar in de ogen te kijken.
Ze wenste dat Sebastian er was. Niemand anders in deze stad zou haar helpen, maar ze wist dat, zelfs na alles wat er gebeurd was, Sebastian de deuren zou opengooien en haar zou bevrijden. Dat hoopte ze tenminste. Ze had de schaamte op zijn gezicht gezien toen hij erachter was gekomen wat Sophia was. Misschien zou hij ook wel wegkijken, en doen alsof hij haar niet gezien had.
Sophia hoopte van niet, want in de gedachten van Meister Karg zag ze flarden van wat haar te wachten stond. Hij was van plan om nog meer meisjes op te halen, en hen naar een schip te brengen. Dat zou hen naar zijn thuisstad brengen, naar een bordeel dat handelde in dergelijke “exotische” meisjes. Hij had altijd verse meisjes nodig, want de mannen daar betaalden goed geld om te doen wat ze wilden met de nieuwkomers.
Alleen de gedachte maakte Sophia al misselijk, al had dat misschien ook iets te maken met het onophoudelijke gehobbel van de wagen. Wisten de nonnen wat haar te wachten stond? Ze wist het antwoord op die vraag: natuurlijk wisten ze dat. Ze hadden er grapjes over gemaakt. En ze hadden gepraat over het feit dat ze nooit vrij zou komen, omdat ze nooit haar schuld zou kunnen afbetalen.
Het betekende een leven van slavernij, gedwongen om te doen wat haar dikke, geparfumeerde eigenaar wilde, totdat ze niets meer waard was. Misschien zou hij haar uiteindelijk laten gaan, maar alleen omdat het makkelijker was om haar te laten verhongeren dan om haar te houden. Sophia wilde geloven dat ze zelfmoord zou plegen voor ze dat allemaal zou laten gebeuren, maar de realiteit was dat ze waarschijnlijk wel zou gehoorzamen. Had ze dat ook niet al jaren gedaan, terwijl de nonnen misbruik van haar maakten?
De wagen kwam tot stilstand, maar Sophia was niet zo naïef om te denken dat ze een soort uiteindelijke bestemming hadden bereikt. Ze waren gestopt voor de winkel van een hoedenmaker, en Meister Karg ging naar binnen zonder ook maar een blik achterom te werpen.
Sophia stormde naar de deur en probeerde een manier te vinden om bij de bouten te komen. Ze reikte door de spleten in de zijkant van de wagen, maar ze kon met geen mogelijkheid bij het slot komen.
“Dat moet je niet doen,” zei het meisje met de blauwe plekken rond haar mond. “Hij zal je slaan als hij je betrapt.”
“Hij zal ons allemaal slaan,” zei een ander meisje.
Sophia trok zich terug, maar alleen omdat ze kon zien dat het nutteloos was. Het had geen zin om een pak slaag te krijgen als het niets zou veranderen. Het was beter om haar tijd af te wachten en…
En wat? Sophia had in de gedachten van Meister Karg gezien wat hen te wachten stond. Ze had het waarschijnlijk ook wel kunnen raden als ze geen gedachten kon lezen, en haar maag kromp samen van angst. De wagen van de slavenhandelaar was niet het ergste dat hen kon overkomen, en Sophia moest een uitweg zien te vinden voor het erger werd.
Maar welke uitweg? Daar had Sophia geen antwoord op.
Er waren nog andere dingen waar ze geen antwoord op had. Hoe hadden ze haar in de stad weten te vinden, toen ze er eerder wel in was geslaagd om aan de wachters te ontsnappen? Hoe hadden ze geweten waar ze moesten zoeken? Hoe langer Sophia erover nadacht, hoe meer ze ervan overtuigd raakte dat iemand het nieuws over haar vertrek aan de wacht moest hebben doorgespeeld.
Iemand had haar verraden, en die gedachte deed haar meer pijn dan de afranselingen die ze had gehad.
Meister Karg kwam terug, en hij sleurde een vrouw met zich mee. Deze was een paar jaar ouder dan Sophia, en zag eruit alsof ze al een tijdje een arbeidscontract had.
“Alstublieft,” smeekte ze terwijl ze slavenhandelaar haar meetrok. “Dit kun u niet doen! Nog een paar maanden en ik zou mijn schuld hebben afgelost!”
“En omdat je dat nog niet hebt gedaan, kan je meester je nog gewoon verkopen,” zei Meister Karg. Hij sloeg de vrouw, alsof het bijzaak was. Niemand deed een poging om hem tegen te houden. Mensen keken nauwelijks op of om.
Of de echtgenote van je meester als ze jaloers wordt.
Sophia ving die gedachte duidelijk op. Op dat moment begreep ze hoe afschuwelijk de situatie was. De vrouw heette Mellis, en ze was goed geweest in het werk waarvoor ze gekocht was. Zo goed dat ze op het punt stond om vrij te komen. Alleen de echtgenote van de hoedenmaker was ervan overtuigd dat haar echtgenoot haar zou verlaten voor de onvrije, zodra ze haar schuld had afgelost.
Dus had ze haar doorverkocht aan een man die ervoor zou zorgen dat ze nooit meer in Ashton zou komen.
Het was een afschuwelijk lot, maar het herinnerde Sophia ook aan het feit dat ze niet de enige was met een wreed verhaal. Ze was zo gefocust geweest op wat er met haarzelf was gebeurd, met Sebastian en het hof, terwijl in werkelijkheid alle meisjes in de wagen een tragisch verhaal hadden. Niemand zat hier uit vrije wil.
En geen van hen zou een keus krijgen over wat ze van hun leven wilden maken.
“Naar binnen,” snauwde Meister Karg, en hij gooide de vrouw de wagen in. Sophia probeerde naar voren te dringen toen de deur open was, maar hij sloeg alweer dicht voor ze ook maar in de buurt kon komen. “We hebben nog een hele reis voor de boeg.”
Sophia ving een glimp van een route in zijn gedachten op. Ze zouden verder door de stad reizen en dienstmeisjes oppikken die niet langer gewild waren, leerlingen die hun meesters kwaad hadden gemaakt. Vervolgens zouden ze de stad uitgaan, naar het noorden. In het stadje Hearth zou hen nog een weeshuis opwachtten. Daarna wachtte een schip op hen, aan de rand van het Vuurmoeras.
Het was een reis die zeker een paar dagen in beslag zou nemen, en Sophia twijfelde er niet aan dat het onder afschuwelijke omstandigheden zou zijn. Ze voelde nu al hoe de ochtendzon de wagen in een hete, zweterige en wanhopige plek veranderde. Ze wilde niet denken aan hoe het zou zijn als de zon haar hoogtepunt zou bereiken.
“Help!” riep Mellis naar de mensen op straat. Ze was duidelijk moediger dan Sophia. “Zien jullie dan niet wat er gaande is? Jij, Benna, je kent me. Doe iets!”
De mensen liepen voorbij, en Sophia zag dat het zinloos was. Het kon niemand iets schelen, en zelfs als het ze wel iets kon schelen hadden ze niet het gevoel dat ze daadwerkelijk iets konden doen. Ze waren niet bereid om de wet te breken omwille van een paar onvrije meisjes die niet anders waren dan de meisjes die in de stad waren verkocht. Er waren mogelijk mensen bij die zelf ook onvrijen in dienst hadden. Simpelweg om hulp roepen zou niet werken.
Sophia had echter een idee dat misschien wel zou werken.
“Ik weet dat jullie je hier niet mee willen bemoeien,” riep ze uit, “maar als jullie een boodschap naar Prins Sebastian brengen en hem vertellen dat Sophia hier is, twijfel ik er niet aan dat hij jullie zal belonen voor—”
“Dat is wel genoeg!” schreeuwde Meister Karg, en hij sloeg het handvat van zijn zweep tegen de tralies. Sophia wist echter wat haar te wachten stond als ze niets zou zeggen, en dat kon ze simpelweg niet accepteren. Ze bedacht zich dat de mensen op straat waarschijnlijk niet de juiste mensen waren om hulp aan te vragen.
“En jij dan?” riep Sophia naar hem. “Jij kunt me naar Sebastian brengen. Jij doet dit alleen maar om geld te verdienen, nietwaar? Nou, je zou een mooie winst aan me kunnen verdienen, en de dankbaarheid van een prins. Twee dagen geleden was ik zijn verloofde. Hij zou voor mijn vrijheid betalen.”
Ze zag de gedachten van Meister Karg terwijl hij het overwoog. Ze deinsde terug toen het handvat van zijn zweep de tralies weer raakte.
“Hij zal je waarschijnlijk afnemen en geen cent voor je betalen,” zei de slavenhandelaar. “Als hij je überhaupt hebben wil. Nee, ik weet wel een andere manier om geld aan je te verdienen. Er zijn zat mannen die een beurt met jou willen, meisje. Misschien wil ik zelf ook wel even proeven als we stoppen.”
Het ergste was dat Sophia kon zien dat hij het meende. Hij dacht er in ieder geval wel aan toen de wagen weer in beweging kwam, en koers zette naar de buitenwijken. Het enige dat Sophia kon doen was proberen haar geest ervoor af te sluiten. Ze ging weer tussen de anderen zitten, en voelde hoe opgelucht ze waren dat zij het was, en niet hen, die de dikke man voor vannacht had uitgekozen.
Kate, smeekte ze voor de honderdste keer. Alsjeblieft, ik heb je hulp nodig.
Net als alle andere keren kwam er geen antwoord. Haar smeekbede dreef de duisternis in, en Sophia kon met geen mogelijkheid weten of haar bericht aan zou komen. Ze stond er alleen voor, en dat was doodeng. Want Sophia had het vermoeden dat ze in haar eentje niets kon doen veranderen aan wat haar te wachten stond.
HOOFDSTUK ZEVEN
Kate trainde tot ze niet meer zeker wist of ze het kon verdragen om vaker te sterven. Ze oefende met zwaarden en stokken, ze vuurde bogen af, en ze wierp dolken. Ze rende en ze sprong, ze verborg zich en doodde vanuit de schaduwen. De hele tijd dacht ze aan de cirkel van bomen en het zwaard dat in het midden lag.
Ze kon de pijn van haar verwondingen nog voelen. Siobhan had de door de doorns veroorzaakte krassen en wonden met kruiden behandeld om het genezingsproces te versnellen, maar het hielp niet tegen de pijn.
“Je moet leren door de pijn heen te bijten,” zei Siobhan. “Laat je door niets van je doelen afbrengen.”
“Ik weet wat pijn is,” zei Kate. Dat had ze wel geleerd in het Huis der Onbekenden. Er waren tijden geweest dat pijn de enige les was die ze haar te bieden hadden.
“Dan moet je het leren gebruiken,” zei Siobhan. “Je zult nooit de kracht van mijn soort bezitten, maar als je een geest kunt raken, kun je die ook afleiden, kalmeren.”
Siobhan riep de spookachtige vormen van dieren op: beren en gevlekte boskatten, wolven en haviken. Ze vielen Kate met een onmenselijke snelheid aan, hun klauwen zo dodelijk als messen, hun zintuigen zo scherp dat ze haar overal konden vinden. De enige manier om hen af te weren was door gedachten naar ze te sturen. De enige manier waarop ze zich voor hen kon verbergen, was door ze in slaap te sussen.
Natuurlijk had Siobhan weinig geduld om haar dat bij te brengen. Ze liet haar gewoon keer op keer doodgaan, tot Kate het onder de knie had.
Maar ze leerde wel. Langzaam, gebukt onder de constante pijn van haar falen, leerde ze de vaardigheden die ze nodig had, net zoals ze had geleerd om zich te verbergen en te vechten. Ze leerde de haviken verdrijven met haar gedachten, en om haar gedachten zo stil te krijgen dat de wolven dachten dat ze levenloos was. Ze leerde zelfs om de beren te sussen door hen in slaap te zingen met het mentale equivalent van een slaapliedje.
Siobhan sloeg haar de hele tijd gade, vanaf haar plek op een tak, of terwijl ze met Kate mee rende. Ze leek nooit zo snel te zijn als Kate, maar ze was er altijd als Kate klaar was. Dan stapte ze achter de bomen vandaan, of bleef ze in de schaduw van de struiken staan.
“Wil je de cirkel weer proberen?” vroeg Siobhan toen de zon alweer hoog aan de hemel stond.
Kate fronste. Ze wilde niets liever, maar ze voelde ook de angst die het met zich meebracht. Angst voor wat er zou kunnen gebeuren. Angst voor meer pijn.
“Denk je dat ik er klaar voor ben?” vroeg Kate.
Siobhan spreidde haar handen. “Wie weet?” vroeg ze. “Denk jij dat je er klaar voor bent? In die cirkel vind je wat je bij je draagt. Vergeet dat niet als je erin staat.”
Zonder dat Kate het door had, was er een beslissing genomen. Het leek erop dat ze de cirkel weer zou gaan proberen. Haar nog niet genezen verwondingen deden al pijn bij de gedachte. Toch liep ze met Siobhan mee door het bos, en probeerde ze zich te concentreren.
“Elke angst die je hebt zal je vertragen,” zei Siobhan. “Als je het pad van geweld bewandelt, moet je niet naar links of rechts kijken. Je mag niet twijfelen uit angst, uit pijn of uit zwakte. Er zijn mensen die jarenlang op dezelfde plek blijven zitten om één te worden met de elementen, of gekweld worden door hun zoektocht naar het perfecte woord om hun omgeving mee te beïnvloeden. Op jouw pad moet je handelen.”
Ze bereikten de rand van de cirkel, en Kate dacht erover na. De cirkel was leeg, op het zwaard in het midden na, maar Kate wist hoe snel dat kon veranderen. Ze kroop tussen de doorns door, zonder de planten te verstoren. Stilletjes liep ze de cirkel in, met op de onopvallendheid die ze zich eigen had gemaakt.
Haar andere versie wachtte haar op, het zwaard in haar hand, haar ogen op Kate gericht.
“Dacht je dat je zomaar naar binnen kon glippen om het te pakken?” wilde haar tweede zelf weten. “Was je bang om het weer tegen me op te nemen, meisje?”
Kate bewoog naar voren, haar eigen wapen getrokken. Ze zei niets, want praten had haar de vorige keer ook geen goed gedaan. Ze was sowieso niet goed in praten. Sophia was daar beter in. Als zij hier was geweest, zou ze de tweede versie van haarzelf waarschijnlijk al overtuigd hebben om het zwaard te overhandigen.
“Denk je dat niets zeggen je zal helpen?” wilde haar spiegelbeeld weten. “Maakt het je minder zwak? Minder nutteloos?”
Kate viel aan. Ze sloeg hoog en laag en bleef in beweging.
“Je hebt getraind,” zei haar spiegelbeeld terwijl ze pareerde. Ze sloeg terug en Kate slaagde erin de aanval te deflecteren. “Het zal niet genoeg zijn.”
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.