- -
- 100%
- +
Thor spoorde Mycloples aan om sneller te vliegen terwijl ze steeds dichter bij de Toren van Vluchtelingen kwamen. Thor voelde aan elke vezel in zijn lichaam dat Gwen in gevaar was. Hij voelde de vibratie door zijn vingertoppen stromen, door zijn hele lichaam heen, als een waarschuwing. Ga sneller, fluisterde het naar hem.
Sneller.
“Sneller!” riep Thor naar Mycoples.
Mycolples brulde zachtjes als antwoord en ging sneller vliegen. Thor had de woorden niet eens hoeven uitspreken—Mycoples begreep alles, zelf nog voor hij het zei—maar hij deed het toch. Zijn eigen woorden waren geruststellend. Hij voelde zich hulpeloos. Hij voelde dat er iets mis was met Gwen, en dat elke seconde telde.
Toen ze door een wolkendek heen braken, werd Thor overspoeld door opluchting. Eindelijk. In de verte kwam de Toren van Vluchtelingen in het zicht. Het was een eeuwenoud, naargeestig staaltje architectuur, een perfect ronde, smalle toren die bijna de wolken leek te raken, gebouwd van een glimmend zwart gesteente. Thor kon zelfs vanaf een afstand de kracht voelen.
Terwijl ze dichterbij kwamen, zag hij ineens iets boven in de toren. Het was een persoon. Ze stond op de rand, haar armen uitgestrekt. Haar ogen waren gesloten, en ze zwaaide heen en weer in de wind.
Thor wist onmiddellijk wie het was.
Gwendolyn.
Zijn hart bonsde terwijl hij haar daar zag staan. Hij wist wat ze dacht. En hij wist waarom. Ze dacht dat hij haar had opgegeven, en hij kon het niet helpen, maar het voelde alsof het zijn schuld was.
“SNELLER!” schreeuwde Thor.
Ze vlogen zo snel dat het Thor de adem benam.
Terwijl ze naderden, zag Thor Gwen naar achteren stappen, van de rand af, terug het dak op, en hij werd overspoeld door opluchting. Zelfs zonder dat ze hem gezien had, was ze van gedachten veranderd en had ze besloten om niet te springen.
Mycoples brulde en Gwen keek op, en zag Thor voor het eerst. Hun ogen ontmoetten elkaar, en hij zag de schok op haar gezicht.
Mycoples landde op het dak. Thor sprong van haar rug af en rende naar Gwendolyn.
Gwen draaide zich om en staarde naar hem, haar ogen wijd open gesperd. Ze keek alsof ze een geest zag.
Thor rende naar haar toe, zijn hart bonzend, overspoeld door opwinding, en hij strekte zijn armen uit. Ze omhelsden elkaar en hielden elkaar stevig vast terwijl Thor haar optilde en haar tegen zich aandrukte en haar ronddraaide.
Thor hoorde haar huilen en voelde haar hete tranen over zijn nek stromen, en hij kon nauwelijks geloven dat hij echt hier was, en dat hij haar echt vast hield. Dit was echt. Dit was de droom die hij elke nacht had gehad toen hij in het Rijk was geweest, toen hij zeker had geweten dat hij nooit meer zou terugkeren, dat hij Gwendolyn nooit meer zou zien. En nu was hij hier, en hield hij haar in zijn armen.
Hij was zo lang bij haar vandaan geweest, alles aan haar voelde nieuw. Het voelde perfect. En hij zwoer dat hij nooit meer een moment met haar voor lief zou nemen.
“Gwendolyn,” fluisterde hij in haar oor.
“Thorgrin,” fluisterde ze terug.
Ze hielden elkaar een lange tijd vast, en toen kusten ze elkaar. Het was een gepassioneerde kus, en geen van hen wilde loslaten.
“Je leeft nog,” zei ze. “Je bent hier. Ik kan niet geloven dat je hier bent.”
Mycoples snoof en Gwendolyn keek over Thors schouder. Mycoples klapperde met haar vleugels en Gwen keek angstig naar haar.
“Wees niet bang,” zei Thor. “Haar naam is Mycoples. Ze is mijn vriendin. En ze zal ook jouw vriendin worden. Kom.”
Thor nam Gwens hand en leidde haar over de borstwering. Hij kon Gwens angst voelen terwijl ze naderden. Hij begreep het. Dit was tenslotte een echte, levende draak, en Gwen was nog nooit zo dicht bij een draak in de buurt geweest.
Mycoples staarde Gwen aan met haar grote, rode, gloeiende ogen en snoof zachtjes. Ze klapperde met haar vleugels en kromde haar nek. Thor voelde iets dat leek op jaloezie. En ook nieuwsgierigheid.
“Mycoples, dit is Gwendolyn.”
Mycoples draaide trots haar hoofd weg.
Toen draaide ze plotseling terug en ze staarde recht in Gwendolyns ogen, alsof ze dwars door haar heen keek. Ze strekte haar nek uit en haar kop raakte bijna Gwendolyns gezicht.
Gwen snakte naar adem, verrast, verwonderd—en wellicht bang. Ze strekte haar arm uit, en legde een trillende hand op Mycloples’ lange neus, en raakte haar paarse schubben aan.
Na enkele gespannen seconden knipperde Mycople. Ze duwde haar neus tegen Gwens buik aan, als teken van genegenheid. Mycloples bleef haar neus tegen Gwens buik wrijven, alsof ze erop gefixeerd was, en Thor begreep niet waarom.
Toen draaide Mycoples haar hoofd weer weg, en keek naar de horizon.
“Ze is prachtig,” fluisterde Gwen.
Ze draaide zich om en keek Thor aan.
“Ik had de hoop opgegeven,” zei ze. “Ik dacht dat je niet meer terug zou terugkeren.”
“Ik ook niet,” zei Thor. “De gedachte aan jou heeft me erdoor heen gesleept. Het gaf me een reden om te overleven. Om terug te komen.”
Ze omhelsden elkaar weer en hielden elkaar een lange tijd stevig vast, terwijl de wind hen streelde.
Gwendolyn keek naar beneden en zag ineens het Zwaard van het Lot aan Thors heup hangen. Haar ogen sperden zich open en ze snakte naar adem.
“Je hebt het Zwaard mee terug genomen,” zei ze. Vol ongeloof keek ze hem aan. “Jij bent degene die het kan optillen.”
Thor knikte terug.
“Maar hoe…” begon ze, en toen zweeg ze. Ze was te overweldigd.
“Ik weet het niet,” zei Thor. “Ik kon het gewoon.”
Haar ogen lichtten op terwijl ze zich iets anders realiseerde.
“Dan is het Schild ook weer ingeschakeld,” zei ze hoopvol.
Thor knikte ernstig.
“Andronicus kan geen kant op,” zei hij. “We hebben het Koninklijk Hof en Silesia al bevrijd.”
Gwendolyns gezicht werd overspoeld door opluchting en vreugde.
“Jij was het,” zei ze. “Jij hebt onze steden bevrijd.”
Thor haalde bescheiden zijn schouders op.
“Het was vooral Mycoples. En het Zwaard. Ik ging alleen mee.”
Gwen straalde.
“En onze mensen? Zijn ze veilig? Zijn er overlevenden?”
Thor knikte.
“De meesten zijn levend en wel.”
Gwen straalde, en ze zag er ineens weer jonger uit.
“Kendrick wacht op je in Silesia,” zei Thor, “evenals Godfrey, Reece, Srog, en nog vele anderen. Ze zijn allemaal levend en wel, en de stad is vrij.”
Gwen sloeg haar armen om Thor heen en hield hem stevig vast. Hij kon de opluchting door haar heen voelen stromen.
“Ik dacht dat het allemaal verwoest was,” huilde ze zachtjes, “voor altijd verloren.”
Thor schudde zijn hoofd.
“De Ring heeft het overleefd,” zei hij. “Andronicus is op de vlucht geslagen. We zullen terugkeren en voorgoed met hem afrekenen. En dan zullen we alles herbouwen.”
Gwendolyn draaide zich plotseling om en keek weg. Ze staarde naar de lucht en veegde een traan weg. Ze trok haar mantel dichter om haar schouders heen.
“Ik weet niet of ik terug kan keren,” zei ze aarzelend. “Er is me iets overkomen. Toen je weg was.”
Thor greep haar schouders vast en keek haar aan.
“Ik weet wat er met je is gebeurd,” zei hij. “Je moeder heeft het me verteld. Je hoeft je nergens voor te schamen,” zei hij.
Gwendolyn keek hem verwonderd aan.
“Je weet het?” vroeg ze geschokt.
Thor knikte.
“Het betekent niets,” zei hij. “Ik hou net zo veel van je. Meer zelfs. Onze liefde—dat is wat er toe doet. Dat is wat onbreekbaar is. Ik zal je wreken. Ik zal Andronicus zelf doden. En onze liefde zal nooit sterven.”
Gwen omhelsde Thor innig, en haar tranen liepen langs zijn nek. Hij kon voelen hoe opgelucht ze was.
“Ik hou van je,” zei Gwen in zijn oor.
“Ik hou ook van jou,” antwoordde hij.
Terwijl Thor haar tegen zich aan hield, bonsde zijn hart. Hij wilde het haar nu meer dan ooit vragen. Haar ten huwelijk vragen. Maar hij wist dat hij dat niet kon doen tot hij haar zijn geheim had vertelt, tot hij haar had vertelt wie zijn vader was.
De gedachte vulde hem met schaamte en vernedering. Hij had zojuist gezworen om de man te doden die ze beiden het meest haatten. Hoe kon hij haar nu vertellen dat Andronicus zijn vader was?
Thor wist zeker dat Gwen hem voor altijd zou haten. En hij kon het niet riskeren haar te verliezen. Niet na alles dat er was gebeurd. Hij hield zo veel van haar.
Met trillende handen reikte hij in zijn shirt en haalde de ketting tevoorschijn die hij bij de schatten van de draken had gevonden. Hij was gemaakt van goud en voorzien van een glimmend gouden hartje, bedekt met diamanten en robijnen. Hij hield het op tegen het licht, en Gwen snakte naar adem.
Thor ging achter haar staan en deed de ketting bij haar om.
“Een klein teken van mijn liefde en affectie,” zei hij.
De ketting stond haar prachtig. Het goud glom in het licht en weerspiegelde alles.
De ring brandde in zijn zak, en Thor zwoer dat hij haar de ring zou geven als de tijd rijp was. Als hij de moed kon opbrengen om haar de waarheid te vertellen. Maar nu was het niet de tijd.
“Dus zie je, je kunt terugkeren,” zei Thor terwijl hij haar wang streelde. “Je moet terugkeren. Je mensen hebben je nodig. Ze hebben een leider nodig. De Ring is niets zonder leider. Ze kijken op naar jou. Andronicus heeft nog steeds de helft van de Ring in zijn bezit. Onze steden moeten nog herbouwd worden.”
Hij keek in haar ogen en zag haar nadenken.
“Zeg ja,” drong Thor aan. “Ga met me mee terug. Deze Toren is geen plek voor een jonge vrouw om de rest van haar leven door te brengen. De Ring heeft je nodig. Ik heb je nodig.”
Thor hield zijn hand uit en wachtte.
Gwen keek twijfelend naar beneden.
Toen legde ze haar handen in de zijne. Haar ogen werden lichter en lichter, en glommen van liefde en warmte. Hij kon zien dat ze langzaam weer de Gwendolyn werd die hij ooit kende, gevuld met leven en liefde en vreugde. Het was alsof ze een bloem was, die zich voor zijn ogen herstelde.
“Ja,” zei ze zachtjes, en ze glimlachten.
Hij nam haar in zijn armen en hield haar stevig vast. En hij zwoer dat hij haar nooit meer zou laten gaan.
HOOFDSTUK ZEVEN
Erec opende zijn ogen en bemerkte dat hij in Alistairs armen lag. Hij keek op, recht in haar kristalblauwe ogen, die straalden van liefde en warmte. Er speelde een klein glimlachje rond haar mond, en hij voelde de warmte van haar handen afstralen en door zijn lichaam heen stromen. Hij voelde zich geheel genezen, herboren, alsof hij nooit gewond was geweest. Ze had hem teruggebracht uit de dood.
Erec ging rechtop zitten en keek Alistair vol bewondering aan. Weer vroeg hij zich af wie ze echt was, en hoe ze zulke krachten kon hebben.
Terwijl Erec over zijn hoofd wreef, herinnerde hij het zich: Andronicus’ mannen. De aanval. De kloof. De rots.
Erec sprong overeind en zag al zijn mannen naar hem kijken, alsof ze zijn weder opstand hadden afgewacht—en zijn bevel. Hij zag de opluchting in hun ogen.
“Hoe lang ben ik bewusteloos geweest?” vroeg hij wanhopig aan Alistair. Hij voelde zich schuldig dat hij zijn mannen zo lang alleen had gelaten.
Maar ze glimlachte lief naar hem.
“Slechts een seconde,” zei ze.
Erec begreep het niet. Hij voelde zich zo hersteld, alsof hij jaren had geslapen. Hij voelde zich energiek terwijl hij naar de ingang van de kloof rende en zijn werk zag: de enorme rots versperde nu de doorgang, en Andronicus’ mannen konden er niet meer doorheen komen. Ze hadden het onmogelijke gedaan en het veel grotere leger tegen weten te houden. In elk geval voor nu.
Maar voor hij hun prestatie kon vieren, hoorde Erec ineens geschreeuw van boven zich komen. Hij keek omhoog. Eén van zijn mannen op de klif tuimelde achterover en landde met een doffe klap op de grond.
Erec zag dat zijn lichaam was doorboord met een speer. Er klonk meer geschreeuw. Hij keek naar boven en zag tientallen van Andronicus’ mannen aan de top verschijnen, die met de mannen van de Hertog vochten. Erec besefte ineens wat er was gebeurd: de commandant van het Rijk had zijn troepen opgesplitst. Hij had de ene helft door de kloof heen gestuurd, en de anderen de berg op.
“NAAR DE TOP!” commandeerde Erec. “KLIMMEN!”
De mannen van de Hertog volgen hem terwijl hij recht de berg op rende, zijn zwaard in zijn hand. Het steile gebergte bestond uit rotsen en stof, en elke paar meter gleed hij uit en moest hij zich vastgrijpen om niet achterover te vallen. Het was zo steil dat het eerder een klim was; elke meter omhoog was een gevecht, en zijn mannen hijgden terwijl ze zich als berggeiten een weg naar boven baanden.
“BOOGSCHUTTERS!” schreeuwde Erec.
Beneden stopten enkele tientallen van de boogschutters van de Hertog, en vuurden een regen van pijlen af. Meerdere soldaten van het Rijk vielen schreeuwend van de klif af. Eén van de lichamen kwam op Erec af; hij dook en kon het lichaam nog net ontwijken. Eén van de mannen van de Hertog had echter niet zoveel geluk—hij werd geraakt door een lichaam en viel achterover van de berg af.
De boogschutters van de Hertog stationeerden zichzelf rond de berg en vuurden pijlen af wanneer een soldaat van het Rijk zijn hoofd boven de rand uitstak.
Maar het was een man tegen man gevecht daarboven, en niet alle pijlen raakten hun doelwit: één pijl miste, en raakte per ongeluk één van de mannen van de Hertog in zijn rug. De soldaat schreeuwde het uit, en een soldaat van het Rijk maakte van de gelegenheid gebruik om hem neer te steken. Hij viel schreeuwend van de klif af. Een andere boogschutter wist de soldaat van het Rijk in zijn maag te raken, en ook hij viel over de rand.
Erec en de anderen klommen met alles dat ze hadden de klif op. Terwijl hij de top naderde, gleed hij ineens uit; hij strekte zijn arm uit en wist nog net een dikke boomwortel vast te grijpen. Hij hield zich stevig vast en trok zichzelf toen omhoog, waarna hij zijn weg naar de top vervolgde.
Erec bereikte de top voor de anderen en rende met een strijdkreet naar voren, zijn zwaard hoog geheven, vastberaden om te helpen zijn mannen te verdedigen. Er waren slechts enkele tientallen van zijn mannen hierboven, en elk van hen was verwikkeld in een man tegen man gevecht met soldaten van het Rijk. Ze waren met twee tegen één in de minderheid, en elke seconde verschenen er meer soldaten van het Rijk aan de top.
Erec vocht als een bezetene en stak twee soldaten tegelijk neer. Er was niemand sneller in de strijd dan hij, niet in de hele Ring, en met twee zwaarden in zijn hand putte Erec uit zijn unieke vaardigheden als kampioen van de Zilveren om het Rijk terug te drijven. Hij was een golf van vernietiging. Hij draaide rond en dook en haalde uit, steeds dieper de massa van soldaten van het Rijk in. Hij ontweek, en gaf kopstoten en pareerde, en ging zo snel dat hij zijn schild niet eens hoefde te gebruiken.
Erec ging door hen heen als een wervelwind en schakelde al een tiental soldaten uit voor ze ook maar de kans hadden gekregen om zich te verdedigen. En de mannen van de Hertog deden met hem mee.
Achter hem had de rest van de mannen van de Hertog inmiddels ook de top bereikt, met Brandt en de Hertog voorop. Al snel keerde het tij, en wisten ze de mannen van het Rijk terug te drijven. De lichamen stapelden zich op.
Er was nog één soldaat van het Rijk op de top, en Erec dreef hem naar achteren. Toen gaf hij hem een trap en de soldaat viel de schreeuwend de kloof in.
Erec en zijn mannen stonden hijgend op de klif, en probeerden op adem te komen; Erec liep naar voren, naar de rand van de klif waar het Rijk vandaan was gekomen. Hij wilde zien wat er beneden lag. Het Rijk had wijselijk geen mannen meer naar boven gestuurd, maar Erec had zo’n gevoel dat ze nog wel wat reserves hadden. Zijn mannen voegden zich bij hem en keken ook naar beneden.
Zelfs zijn wildste nachtmerries hadden Erec niet kunnen voorbereiden op wat hij beneden zich zag. Ondanks de honderden mannen die ze hadden gedood, ondanks het feit dat ze erin waren geslaagd om de kloof af te sluiten, er waren nog tienduizenden soldaten van het Rijk daar beneden.
Erec kon het niet geloven. Het had zoveel gekost om zo ver te komen, en alle schade die ze hadden aangericht had niet eens een deuk in het eindeloze leger van het Rijk veroorzaakt. Het Rijk zou gewoon meer mannen naar boven blijven sturen. Erec en zijn mannen zouden er nog tientallen kunnen houden, misschien zelfs honderden. Maar uiteindelijk zouden ze hen niet meer kunnen tegenhouden.
Terwijl Erec daar stond, voelde hij zich hopeloos. Hij wist dat hij zou sterven, hier, vandaag. Er was geen uitweg. Hij had er geen spijt van. Hij had een heldhaftige verdediging opgezet, en als hij dan moest sterven was er geen beter plek dan hier. Hij greep zijn zwaard stevig vast en zette zich schrap. Zijn enige aarzeling was dat Alistair veilig moest zijn.
Misschien, dacht hij, zou hij in een volgende leven meer tijd met haar kunnen doorbrengen.
“Nou, het was een mooie tijd,” klonk een stem.
Erec draaide zich om en zag Brandt naast zich staan, eveneens met zijn hand op het heft van zijn zwaard. Ze hadden samen talloze gevechten doorstaan, waren vele malen in de minderheid geweest—maar Erec had nog nooit de uitdrukking gezien die hij nu op het gezicht van Brandt zag. Het moest die van hem weerspiegelen: ook hij zag de dood.
“We gaan tenminste ten onder met onze zwaarden in onze handen,” zei de Hertog.
Hij zei precies wat Erec al dacht.
Beneden keken de mannen van het Rijk omhoog, alsof ze hen hadden gehoord. Duizenden van hen begonnen zich te verzamelen en gingen met getrokken wapens op de klif af. Honderden boogschutters van het Rijk knielden, en Erec wist dat het bloedvergieten binnen enkele seconden zou beginnen. Hij zette zich schrap en haalde diep adem.
Plotseling klonk er een krijsend geluid vanuit de lucht. Erec tuurde omhoog en vroeg zich af of hij dingen begon te horen. Hij had ooit eens de schreeuw van een draak gehoord, en dit geluid deed hem daar aan denken. Het was een geluid dat hij nooit meer was vergeten, een geluid dat hij tijdens zijn training had gehoord, tijdens de Honderd. Hij had niet verwacht het ooit nog een keer te horen. Het kon niet mogelijk zijn. Een draak? Hier in de Ring?
Erec strekte zijn nek uit. In de verte, door de wolken, zag hij een beeld dat de rest van zijn leven in zijn geheugen gegrift zou staan: daar vloog een enorme paarse draak met grote, gloeiende rode ogen. Het zicht vulde Erec met angst, een grotere angst dan hij ooit had gevoeld.
Maar toen hij beter keek, veranderde zijn angst in verwarring. Het leek wel over er twee mensen op de rug van de draak zaten. Terwijl Erec zijn ogen samenkneep, herkende hij ze. Probeerden zijn ogen hem voor de gek te houden?
Daar, op de rug van de draak, zat Thorgrin. En achter hem, met haar armen om zijn middel, zat Koning MacGils dochter. Gwendolyn.
Voor Erec kon verwerken wat hij zag, dook de draak naar beneden. Ze opende haar mond en krijste. Het geluid was zo scherp dat een rots naast Erec begon te splijten. De grond trilde terwijl de draak een duikvlucht maakte, haar mond opende en vuur spuwde.
De vallei vulde zich met het geschreeuw van duizenden soldaten van het Rijk, terwijl ze verzwolgen werden door de vlammen. Binnen enkele seconden stond de hele vallei in lichterlaaie. Thor stuurde de draak over de mannen van Andronicus heen, en vaagde ze in een oogwenk van weg.
De overgebleven soldaten sloegen op de vlucht. Maar Thor joeg achter hen aan, en zijn draak bleef vuur spuwen.
Binnen enkele momenten waren alle mannen beneden Erec—de mannen van wie hij zo zeker had geweten dat ze tot zijn dood zouden leiden, zelf dood. Er bleef niets in de vallei over behalve verkoolde lichamen en vlammen. Het gehele bataljon van het Rijk was weg.
Erec staarde met open mond omhoog en keek toe hoe de draak hoog de lucht in vloog, met haar enorme vleugels klapperde, en langs hen vloog. Zijn mannen juichten. Ze gingen naar het zuiden.
Erec was sprakeloos van verwondering over Thors heldendaad, zijn onbevreesdheid, over hoe hij dit beest controleerde—en over de kracht van het beest. Erec had een tweede kans gekregen—en zijn mannen ook—en voor het eerst in een lange tijd voelde hij zich weer optimistisch. Nu konden ze winnen. Zelfs tegen een miljoen van Andronicus mannen. Met een beest zoals dat, konden ze winnen.
“Mannen, mars!” commandeerde Erec.
Hij was vastberaden om het spoor van de draak te volgen, de geur van zwavel, de vuurgloed in de lucht, waar het hen ook heen zou leiden. Thorgrin was teruggekeerd, en het was tijd om hem te volgen.
HOOFDSTUK ACHT
Kendrick reed op zijn paard, omgeven door duizenden van zijn mannen. Ze naderden Vinesia, de grote stad waar Andronicus’ bataljon zich had teruggetrokken. Een hoog, ijzeren valhek versperde de ingang. De stenen muren waren dik, en de stad was zowel van binnen als van buiten vergeven met Andronicus’ mannen. Kendrick’s leger was zwaar in de minderheid. En ze hadden het verassingselement niet meer.
Maar dat was nog niet eens het ergste. Van achter de stad verschenen nog duizenden van Andronicus’ mannen, versterkingen. Net toen Kendrick dacht dat ze op de vlucht waren geslagen, was het tij weer gekeerd. Sterker nog, hun leger kwam nu hun kant op. Een enorme, gedisciplineerde golf van verwoesting.
Het enige alternatief was terugtrekken naar Silesia, om de stad te houden tot het Rijk het weer zou bezetten, tot ze weer slaven waren. En dat mocht nooit gebeuren.
Kendrick was nooit iemand geweest die terugdeinsde voor een confrontatie, zelfs niet wanneer hij in de minderheid was. Hetzelfde gold voor alle andere dappere krijgers van MacGils leger, van Silesia, van de Zilveren. Kendrick wist dat ze met hem tot de dood zouden vechten. Terwijl hij het heft van zijn zwaard stevig vast greep, wist hij precies wat hij moest doen.
De mannen van het Rijk lieten een strijdkreet uit, die door Kendricks mannen met een nog luidere strijdkreet werd beantwoord.
Terwijl Kendrick en zijn mannen de helling af galoppeerden om het tegemoetkomende leger te confronteren in een gevecht dat ze niet konden winnen, zetten Andronicus’ mannen de vaart erin. Kendrick voelde de wind door zijn haar gaan, de trilling van het zwaard in zijn hand, en hij wist dat het slechts een kwestie van tijd was voor hij zichzelf weer zou verliezen in dat enorme gekletter van metaal, in die bekende rite van zwaarden.
Ineens hoorde Kendrick tot zijn verassing een gekrijs boven zich; hij keek op naar de hemel en zag iets door de wolken heen barsten. Hij had het al een keer eerder gezien—Thor die op de rug van Mycoples verscheen—maar toch benam het zicht hem de adem. Vooral omdat deze keer Gwen ook op de rug van de draak zat.
Kendricks hart zwol toen hij ze een duikvlucht zag maken en besefte wat er ging gebeuren. Hij grijnsde breed, hief zijn zwaard hoog en spoorde zijn paard aan nog sneller te gaan. Voor het eerst wist hij dat de overwinning op deze dag toch voor hen zou zijn.
*
Thor en Gwen vlogen op de rug van Mycoples door de wolken heen. Haar grote vleugels klapperden sneller en sneller. Thor voelde dat Kendrick en de anderen in gevaar waren, en ze braken door de wolken heen. Onder zich zag hij, tussen de glooiende heuvels van de Ring, de uitgestrekte divisie van Andronicus, die op Kendricks mannen afrende.
Thor stuurde Mycoples naar beneden.
“Duiken!” fluisterde hij.
Ze dook laag, zo dicht bij de grond dat Thor bijna van haar rug af kon springen. Toen opende ze haar bek en spuwde ze vuur. De hitte was verschroeiend. Vuurgolven rolden over de velden en smoorden het doodsbange geschreeuw van de mannen van het Rijk. Mycoples zorgde voor een verwoesting zoals de mannen nog nooit hadden gezien. Ze zette het platteland in vuur en vlam, en duizenden van Andronicus’ mannen werden verzwolgen.
Degenen die het overleefden sloegen op de vlucht. Thor zou de rest van hen aan Kendrick overlaten.